No. 44 VRIJDAG 16 JANUARI 1931 875 „Dan ga ik met haar mee," riep Ennisvale. „Leslie, zorg jij, dat je thee klaar hebt, neem zelf iets en geef 't kleine ding hier ook wat. We kunnen niet verwachten, dat we vannacht nieuws zullen hooren. Dat wachten is vreeseiijk, maar er is niets aan te doen. Marcia moet wat eten, zoo gauw ze terug komt, en daarna moet ze beslist naar bed. Ik geloof niet, dat ze de laatste vier en twintig uur uit de kleeren geweest is. Zoo kan 't niet langer. Ze zeggen dat 't nog wel drie dagen kan duren, voor 't Is vreeseiijk om dat te moeten denken, maar er zijn gevallen, dat mannen wel een week lang op bevrijding hebben moeten wachten." Terwijl hij nog sprak, was Ennisvale de kamer al uit geloopen. Ook hij was ongerust over Marcia. Percival liep naar de tafel, waar Leslie achter 't theeblad zat. Leslie had trek, in vier en twintig uur had ze niets gebruikt. Toen Percival's oogen de hare ontmoetten, speelde een lachje op zijn ernstig gezicht en hij zei „Marcus heeft een ijzersterk gestel en de mannen, die met hem zijn meegegaan, zijn allemaal flinke kerels. Ze kunnen veel meer verdragen, dan je zou denken. Maar 't machtelooze wachten is iets vreeselijks. Ik schaam me, dat ik zoo'n nutteloos wrak ben." „Je bent niet nutteloos," antwoordde 't meisje. „Je helpt Marcia meer dan wij een van allen. Je bent met de toestanden op de hoogte en kunt al haar vragen beantwoorden, 't Is geen lichaams kracht alleen, die in zulke tijden helpt." Hij keek haar aan en zijn oogen verzachtten zich. Meende ze werkelijk, dat hij toch nog tot iets nut was? „Je bent zijn vriend. Je kende zijn geheim en liet veel liever jezelf beschuldigen dan dat te verraden. Oh ja, je bent sterk." Hij kreeg een kleur en zei „Maar ik heb je nog niet alles kunnen vertellen." „Ik wil niet meer weten, dan wat je me wel vertellen kunt. Marcia had gelijk. Ze wilde niets vragen omdat ze Marcus vertrouwde. Ze wist, dat hij 't haar verteld zou hebben als 't goed voor haar geweest was om te weten. Ze zal nu blij zijn, dat ze hem vertrouwd heeft. Vertrouwen is toch een voornaam bestanddeel van liefde Ze dacht aan Marcia, terwijl ze sprak aan Marcia alleen, maar bij 't hooren van haar eigen woorden kregen die in haar ooren nog een heel andere meening en ze kleurde. Op dat oogenblik mengde Percival's pleegkind, dat tot nu toe stil voor 't raam gezeten had, zich in 't gesprek „Oh Liefste, is 't niet net of u en moedertje getrouwd zijp? U zit net als man en vrouw bij 't theeblad. Lijkt 't u ook niet of u getrouwd bent Leslie sprong op en verborg haar vuurrood gezicht in de blonde krullen van 't kind. „Laten we naar buiten gaan om te zien, of er ie mand aankomt. En waar is kleine Mark Drinkt hij thee bij Rebecca?" Ik geloof, dat hij bij de mijnen is," antwoordde het kind. En ze keken uit in den donkeren avond, flauw verlicht door 't schijnsel der maan. Plotseling wees 't kind met haar vingertje „Daar komt ie daar komt ie 1 Hij loopt hard. Hij komt hier heen!" Leslie zag hem ook en haar hart begon te bon zen. De stevige kleine kerel kwam zoo hard aanloopen als bracht hij nieuws. Ze hoorden hem in de verte al hijgen. Leslie snelde hem tegemoet en trok hem naar binnen, waar ze hem op een stoel duwde, opdat hij zoo gauw mogelijk zijn adem zou terug krijgen. Ze waren nu met hun vieren in de kamer. Mark vertelde. „Ze hebben me hier naar toe gestuurd moedertje Ruth en lord Ennisvale en de groote man, die op grooten Marcus lijkt. Hij kwam moedertje Ruth riep Tom Tom Tom en hij sloeg zijn arm om haar heen en gaf haar een kus. Tot hij dat deed, dacht ik, dat 't groote Marcus was." Meer kon hij er door 't hijgen niet uitbrengen, maar Percival was overeind gesprongen en stond onmiddellijk naast 't kind. „Is Tom Drummond terug?" riep hij. „Kind, droom je Een groote, forsche man net als groote Marcus Weet je 't heel zeker Je hebt toch niet gedroomd „Ik weet 't zeker," antwoordde de jongen. „Ik keek naar moedertje Ruth en verschool me achter haar uit angst, dat ze me zien zou en wegsturen. Ik zag lord Ennisvale ook komen een heel eind achter haar. Toen kwam de maan achter een wolk te voorschijn en ik zag den grooten man. Haast had ik geroepen, want ik dacht, dat 't de meester was of zijn geest. Toen zag moedertje Ruth hem ook. Ze bleef staan en gilde 't uit. En hij riep haar en ze kwamen naar elkaar toe en ze zei, Tom, Tom! En hij sloeg zijn arm om haar heen en ze begonnen te praten en toen kwam lord Ennisvale en praatte ook mee en ik kwam dichterbij en luisterde." Leslie luisterde verwonderd toe. Percival's bleek gezicht werd rood van opwinding. „Eindelijk riep hij en nog eens „Eindelijk 1" Maar voor Leslie hem kon vragen, wat hij be doelde, ging de jongen verder „De groote man vertelde hij kent de mijnen precies dat hij van buitenaf bij den meester kan komen. Ik weet, welke plek hij bedoelt waar een kloof is, maar ik wist niet, dat daar een tunnel naar beneden voert. Maar moedertje Ruth wist 't wel. Ze is er nu en lady Marcia ook. De groote man en lord Ennisvale zijn naar de mijnen. Ze halen dynamiet. Ze zeggen, dat 't voor morgen ochtend klaar is. De groote man zei 't en hij praat net als groote Marcus. De mannen zullen hem ge- looven, zooals ze ook in den meester gelooven. En ze stuurden mij hierheen om 't u te vertellen. Ik kan u naar de plek brengen, als u dat wilt." Leslie stond te beven op haar beenen. Had de jongen zoo zwaar gedroomd, dat hij de waarheid niet meer van een droom kon onderscheiden Maar Percival scheen hem te begrijpen. „Tom Drummond terug en juist op dit kri tieke momentDat is de Voorzienigheid 1 Ja, ja, ik herinner 't me. Hij en Marcus hadden 't altijd uumlje s/miigcu. druk over een ingang naar de mijn van buiten af ze hebben dien nooit gemaakt, 't was hun geheim. Leslie, ben je bang om alleen te blijven, terwijl ik er naar toe ga Ik kom zoo gauw mogelijk terug." „Dat hoeft niet. Ik ga mee. Rebecca zal wel voor 't kind zorgen, ik moet weten, wat dit alles be- teekent." Onmiddellijk maakten ze zich klaar. Ze waren alle twee even opgewonden. Alle vermoeidheid was vergeten. Ze moesten weten ze moesten vragen, wat de nacht hun brengen kon. Samen liepen ze langs den donkeren weg. De jongen sprong vooruit. Toen vroeg Leslie „Wie is die Tom Drummond de man, die den zelfden familienaam heeft als Marcus en blijkbaar ook op hem lijkt „Er is nu geen reden meer om 't je niet te ver tellen," antwoordde Percival. „Ik geloof, dat zijn terugkomst mij van mijn belofte van zwijgen ver lost. Totn Drummond is een eigen neef van Marcus. Zijn vader was de eenige broer van Sir Robert, een deugniet. De zoon erfde iets van 't temperament van den vader. Sir Robert had medelijden met 't kind en hoewel hij geen intiemen omgang wensch- te, stuurde hij 't kind naar school. Twee jaarlang waren hij en Marcus op dezelfde school, voor de laatste naar Eton ging. Dat was de eenige fout, die Sir Robert maakte, want in die twee jaar ontstond er een hechte vriendschap tusschen de twee jongens en toen Marcus hoorde, dat Tom hem thuis niet mocht komen opzoeken, toen wist hij toch hun vriendschap niettegenstaande dat verbod te onderhouden. Tom kwam hier in 't geheim en leefde verborgen in een spelonk. Marcus verschafte hem voedsel en hield zijn vriend 't grootste deel van diens verblijf gezelschap in de open lucht. De groote gelijkenis tusschen die twee hielp hen. Marcus gaf hem zijn oude kleeren en als men hem zag, hield men hem steeds voor Marcus. Deze heimelijke bezoeken waren natuurlijk alleen in den zomer. Hoe verder de tijd ging, hoe zeldzamer ze werden. Tom werd door zijn oom de wereld ingestuurd, zijn vader was inmiddels gestorven maar 't avontuurlijke bleef in zijn karakter eir hij leidde een ongebonden leven, vergde tenslotte zooveel van zijn oom's geduld, dat die niets meer met hem te maken wilde hebben. Maar Marcus bleef hem trouw. Ze ontmoetten elkaar op andere plaatsen, want Marcus was zijn eigen baas gewor den. Wanneer Tom hier kwam, nam hij zijn intrek in een vervallen huisje bij Hill Top Farm Ruth Raleigh werd in 't geheim betrokken en beloofde hem van eten te voorzien. Bij deze gelegenheden was hij meestal 'n vluchteling door zijn eigen ongebonden, roe keloos leven, na een tijdje begon hij ergens anders op nieuw." „En Marcus beschermde hem „Ja, maar hij vertelde hem meermalen, wat hij van zijn gedrag dacht. Ik kwam er ook van te hooren. Ik probeerde met Tom te redeneeren. We deden alle maal ons best en hoewel hij meermalen beloofde zijn leven te beteren, verviel hij steeds weer in zijn oude streken. Zoo ging 't verder, tot Sir Robert Wold Hall verliet en Marcus er alleen bleef wonen." „Oh," riep Leslie, „nu begin ik het te begrijpen, 't Ging dus niet over Mar cus al dien tijd 't was Tom 1" „Juist. Tom kende den gang van Marcus' huishou den de twee oude be dienden waren aan hem ge hecht. 't Woord van Marcus was wet voor hen. Ze ver rieden nooit Tom's iden titeit. Hij kwam en ging naar goeddunken. (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 15