O G ifrOEDg EEN DOOR JOHN. D. CLA VERTEN ^Reizen in (Britsch-Indie 932 VRIJDAG 6 FEBRUARI 1931 No 47 landen het leven kenden elkander al Zj eenigen tijd van aanzien, de jonge zoöloog, die op een van de Zuid-Shetlandsche ei- en den trek van walrussen en kleinste zeehonden bestudeerde, en de Orca, het lid der walvisschenfamilie. Drie maanden geleden had de kleine Deensche walvischvaarder, waarover Knud Michiefsen, die zijn tijd verdeelde tusschen vloeken en drinken, het gezag voerde, den zoöloog aan de barre kust van het eiland afgezet met de stellige belofte, dat hij hem weer op zou halen, zoodra de tanks van zijn schip met traan gevuld zouden zijn, welk tijd stip, naar iedereen, die den kleinen nijdigen Deen kende, wist, altijd samenviel met dat, waaropzijn rumvat den bodem liet zien. In de luwte van een grillig rotsgevaarte had de zoöloog een hut gebouwd van kisten en vaten, die van den walvischvaarder afkomstig waren en die hut bood gedurende de paar zomermaanden, dat de jongeman zijn verblijf op het barre eiland gevestigd had, maar ternauwernood beschutting voor de ontzettende Zuidpoolstormen, die de eilanden teisterden en alle levenskans aan flora en fauna ontnamen. Op zijn zwerftochten langs het strand, waarop het drijfijs zich metershoog opstapelde en bij zijn spelevaren met een kleine kano in de baai, die, dank zij den onderstroom, vrij van drijfijs gebleven was, had de zoöloog de Orca herhaaldelijk ont moet en het was hem vanzelfsprekend voorge komen, dat de „Tijger der Zee", zooals deze klein ste der walvisschensoort wordt genoemd, niet meer notitie van hem had genomen dan van een zijner eigen familieleden. Nochtans was die onverschilligheid van de Orca zoo vanzelfsprekend niet; hoewel slechts zeven meter lang, had zij den naam de gevaarlijkste roover der Poolzee te zijn en de haaienfamilie, die zich had voorgesteld dien zomer in de baai van haar zomergenoegens te genieten, had dan ook met eenige haast en eerbiedig ontzag de ruimte der wateren verkozen, toen de Orca door haar aanwezig heid in de baai duidelijk haar voorkeur voor deze verblijfplaats had aangetoond. Zelfs had de man op het eiland op zekeren dag tot zijn onbeschrijfelijke verbazing bespeurd, dat een enorm familielid van den Tijger der Zee, een dertig meter lange baleinwalvisch, na even een kijkje in den inham te hebben genomen, plotseling zijn rugvin wendde en verdween, toen hij door de blijkbaar misnoegde bewegingen van zijn veel kleineren achterneef tot de overtuiging was gekomen, dat dit domein „taboe" voor hem was. De aanwezigheid van den man in de baai scheen de Orca echter niet ernstig te verontrusten weliswaar had hij de bewegingen van de kano aan vankelijk met eenige achterdocht gevolgd en had zij door een demonstratieve beweging van zijn machtige rugvin den man overtuigd van haar ver nielende kracht, maar overigens had zij tegenover de onschuldige pogingen van den zoöloog om haar leven te leeren kennen, een beminnelijke hoovaar- digheid aan den dag gelégd. Voor haar beteekende de man in de kano slechts een nietige hap eten, waarvan zij beslist minder voldoening zou hebben dan van den inktv/sch, waarvan zij er tien of twaalf voor haar ontbijt verorberde, terwijl zij het als uitgemaakt scheen te beschouwen, dat een mensch veel minder sma kelijk was dan een vette, twee meter lange zeehond, waarmede zij gewoon was te middagmalen. Toch had de onbetwistbare voorkeur van de Orca voor de kleine baai een zeer gegronde reden, die de zoöloog echter niet bevroeden kon, voor hij op een dag, van wat hij hoopte de laatste maand van zijn verblijf op het eiland te zijn, na eenige welgelukte fotografische opnamen van een paar zeehondenmannetjes, die bezig waren zich een harem te vormen, de Orca plotseling zag verschij nen met een paar meter langen baby, die zich angstig tegen haar aandrukte, en door deze met de machtige rugvin tegen onverhoedsche aanvallen beschermd werd. De zoöloog begreep, dat de Orca in de rustige baai haar moederschap had afgewacht en zich verheugend over deze blijde gebeurtenis, die hem een geheel nieuw studie-object bood, sloeg hij de bewegingen van moeder en kind met groote be langstelling gade. De verbinding tusschen de kleinere provincieplaatsen wordt in Britsch-Indië onderhouden door een tweemaal per dag rijdenden boemeltrein. De halteplaatsen zjjn naak nog zeer primitief Hoewel er voor de Orcamoeder beslist niets be- 'angrijkers bestond dan dit lastige, altijd hongerige jong, dat van geen tijd of maathouden wist bij het zoogen, verloor zij toch geen oogenblik de kano uit het oog en de man daarin begon te begrijpen dat een walvischmoeder met een zoogend jong er een geheel andere mentaliteit op nahoudt, dan een vrijgezel of een oude vrijster onder haar soort- genooten. Het kwam hem bovendien voor, dat de Orca een ongezonde nieuwsgierigheid voor de kano aan den dag begon te leggen en zich het spreekwoord herinnerend, dat voorzichtigheid de moeder van de porceleinkast is, legde hij plotseling een verbazende activiteit aan den dag, die eenigs- zins op een haastige vlucht geleek. Eerst toen hij de kano op het strand had getrok ken en zelf 'n veiligen observatiepost had gevonden op een overhangend rotsgedeelte, voelde de zoöloog zijn.moed terugkeeren en daarmede kwam tevens het verlangen in hem op, om zijn buurvrouw een toontje lager te leeren zingen, als tenminste het vervaarlijk snuivend geluid, waarmede de Orca van tijd tot tijd een wolk van adem en een paar waterstralen uit haar neusgaten omhoogspoot, zingen genoemd mocht worden. Dit verlangen werd hem eigenlijk ingegeven door de noodzakelijkheid, de walvischmoeder haar gebied te betwisten hij voelde er werkelijk niets voor, om de baai, die hem een prachtig studieveld* bood, op te geven als observatieterrein en hij voelde er zoo mogelijk nog minder voor, zijn excursies voort te zetten met een zure, humeurige en wan trouwige Orca op zijn hielen, die, daartoe genoopt door dat onverzadigbare jong, den een of anderen dag haar ontbijt van inktvisschen wel eens zou kunnen uitbreiden of afwisselen met een hap goed Deensch zoölogenvleesch. Toen de man zich dan ook genoeg geërgerd had aan die rusteloos op en neer kruisende bewaakster van de baai, keerde hij naar zijn hut terug met het heillooze voornemen, de Orca met haar baby den anderen dag eenige onplezierige oogenblikken te bezorgen en hen uit de baai te verjagen. Gevolg gevend aan dat voornemen, betrok hij den volgenden morgen zijn observatiepost opnieuw, maar nu gewapend met een geweer en een hoeveel heid munitie, voldoende om een konijnenkolonie uit te roeien. Het duurde niet lang voor hij zijn vermoedeiij- ken jachtbuit in het oog kreeg zonder een oogen blik rust te nemen, doorkruiste de Orca-moeder de baai en slechts haar zwarte rugvin, die scherp afstak bij het overigens zilverblanke lichaam, stak als een voortdurende bedreiging; voor allen, die het wagen mochten haar of haar baby te naderen, boven het effen watervlak uit. Het jong dobberde rustig mee, zonder ook maar een oogenblik de aanraking met zijn moeder te verbreken en als deze soms even de diepte indook om een sepia of een andere prooi te bemachtigen, lag de kleine angstig te spartelen, totdat de Orca weer aan zijn zij was teruggekeerd, om hem met de rugvin te bedekken en te liefkoozen. Het dier was intusschen voortdurend op zijn hoede, doch hoewel het zich tegen alle gevaren der zee wist te beschermen met zijn rugvin en zijn verschrikkelijke tanden, die als scherpgewette kle wangs en krissen in zijn bek stonden, had de natuur het toch geen afweermiddel geschonken tegen ge varen, die het vanuit de lucht bedreigden. Toen dan ook plotseling achter elkander een drietal schoten weerklonken, die door de weerkaatsing tusschen de rotsen tot donderslagen aanzwollen, dook de Orca plotseling verschrikt onder water, het jong met zich meevoerend. Den man op de rots ontsnapte reeds een luid hoerageroep, toen plotse ling, vlak beneden hem, het dier weer aan de opper vlakte verscheen,^ springlevend, maar blijkbaar spinnijdig. Krachtig geeselde de walvisch met haar vin en staart den waterspiegel en onmiddellijk zond de zoöloog haar nog een tweetal kogels toe. De scho ten bereikten echter geen ander resultaat dan een hernieuwde woede bij het dier, dat het leven van het jong bedreigd achtte, en de man begreep einde-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 12