No. 47 VRIJDAG 6 FEBRUARI 1931 933 lijk, wat hij reeds lang had moeten weten, namelijk dat de spekmassa van de walvisch veel te dik was, om met een geweerkogel de edele deelen in het lichaam te kunnen bereiken. Een trek van teleurstelling teekende zich af op zijn gelaat, maar plotseling verhelderde dit weer: hij had een ander middel bedacht om zijn doel te bereiken als het hem gelukte het Orcajong te dooden, zou de moeder haar onredelijke voorliefde voor de baai wel opgeven en zich haasten, haar soortgenooten in ruimer wateren op te zoeken. Wat bij de moeder was mislukt, gelukte dan ook wonderwel bij haar jong, dat angstig aan den voet der rots lag te spartelen na twee goedgerichte schoten dook de baby plotseling onder, met zijn vin en staart een heftige beroering in de stille wateren der baai veroorzakend. Een eind verder kwam het jong boven en als een pijl uit een boog schoot de Orca op hem af, het slanke lichaam van den baby om en om wentelend als om te ontdekken, wat de oorzaak kon zijn van dien blijkbaren angst. Dat betoon van moederliefde en zorg vermocht het jong echter niet van den dood te redden, eenige oogenblikken lag het te spartelen met steeds zwak ker wordende bewegingen, toen zag de Orcamoeder haar baby langzaam zinken.... Als de man op de rots ooit overtuigd was geweest van de aanwezigheid van echt moederlijke smart bij een onredelijk dierals hij ooit bevreesd was geweest voor een heel gewone, onaanzienlijke walvisch van slechts zeven meter lang, dan was hij het wel in het eerstvolgende uur als krankzinnig ging het moederdier te keer, nu eens diep duikend en dan weer met een geweldige vaart omhoog schietend, zoodat soms het halve lichaam boven de watervlakte zichtbaar werd en de rugvin met een geluid als van een schot op het water sloeg. Schijnbaar zonder richting te kiezen, schoot de walvisch pijlsnel links en rechts door de baai, zoekend naar iets, waarop zij haar woede kon koe len. Herhaaldelijk scheen zij zich tegen de rots, waarop zij den man bespeurde, te willen verplet teren, maar telkens wendde zij op het laatste oogenblik het lichaam en zwom dan, een fontein van damp en water de hoogte in blazend, de baai weer dieper in. Eindelijk scheen het dier uitgeraasd, langzamerhand bedaarde zijn woede en werden zijn bewegingen gelijkmatiger en kalmer en nadat al het nog eenmaal den inham had rondgezwommen, richtte het zich naar den ingang en dook de diepte der Zuidelijke IJszee in. Na het vertrek van de Orca vervulde den zoöloog een gevoel van veiligheid en rust, hij had zijn doel, zij het dan ook op gewelddadige en wreede wijze, tenslotte bereikt en voldaan keerde hij einde lijk naar zijn hut terug. Hoewel hij er van overtuigd was, dat hij de Orca voorgoed op de vlucht had gedreven, wachtte hij echter nog twee volle dagen voor hij het waagde de baai in te gaan en gaf nauw lettend acht, of hij de verraderlijke rugvin van zijn vijandin niet boven het watervlak bespeurde. Maar niets verontrustends bemerkend, schreef hij op den laatsten avond van zijn leven in zijn dagboek, dat hij een woedende Orca uit de baai had verjaagd, die zijn excursies onveilig maakte, nadat hij eerst een jong van het dier had gedood. Toen liet hij den daaropvolgenden morgen zijn kano te water en pagaaide den inham rond, zorgdragend in de be schermende nabijheid der rotsen te blijven. Hoewel de man zichzelf had overtuigd, dat hij absoluut geen gevaren te vreezen had, duurde het toch geruimen tijd, voor hij het waagde de kust te ver laten en zich in het midden der baai te begeven. Nadat hij echter het water in de breedte geheel had overgestoken, zette hij de laatste vrees, die mis schien nog in hem was overgebleven, van zich af en waande zich weer even veilig in de baai, als was er nimmer een wispelturige Orca in zijn leven ver schenen. De jonge zoöloog had echter slechts weinig begrip van wat een moederdier aan haat en vijand schap kan vertegenwoordigen, als men haar jong heeft gedood. Vijf minuten echter nadat hij zijn kano had gewend, om naar de kust terug te keeren, moet hij het hebben begrepen dien morgen, die de laatste voor hem was. Want plotseling moet toen een tot vertwijfeling toe verwoede Orcawalvisch voor zijn oogen zijn verschenen, die de stille wate ren van de baai geeselde en striemde, en voor hij heeft kunnen weten, wat hem boven het hoofd hing, moet zijn kano met een enkelen slag verbrij zeld zijn. Er kan hem ook onmogelijk veel tijd zijn overgebleven om tot bezinning te komen, misschien heeft hij niet meer dan eenige seconden gehad om een gebed te stamelen en het beeld van zijn moeder voor den geest te roepen. Want de wraakzuchtige walvischmoeder zal, zonder hem eenige hoop op ontkoming te hebben gelaten, haar geweldige kaken onmiddellijk om zijn nietige lichaam hebben gesloten en het in een ondeelbaar oogenblik hebben verbrijzeld tusschen haar tanden, die als scherp- gewette klewangs en krissen waren Zoo moet het gebeurd zijn, want wat hier volgt heeft het bewezen. Dienzelfden dag toch viel de walvischvaarder de kleine baai in, glibberig en stinkend van de traan. De kleine Deen, die zijn tijd verdeelde tus schen vloeken en drinken, was al sinds eenigen tijd in een zonderlinge stemming. Dat kwam, omdat er een soort wonder in zijn leven was gebeurd zijn traantanks waren op een luttele zeshonderd liter na geheel gevuld, terwijl zijn rumvat nog maar voor de helft geledigd was. Dat wilde echter niet zeggen, dat Knud Michielsen een afschuw van de rum had gekregen, integendeel! Maar hij was gedurende den vangtijd twee maanden lang ziek geweest en de dokter, die op het moederschip van den walvisch- trek aanwezig was, had hem weten te beduiden, dat rum, zoolang hij ziek was, „taboe" voor hem was. Hoewel Knud Michielsen nooit in zijn leven had gehoord en het zich dan ook niet kon voorstellen, dat je eenige ziekte genezen kon zonder een over vloedige hoeveelheid rum, had hij den dokter zijn zin maar gegeven, gelaten overtuigd dat hij zich had neergelegd om te sterven. Tot zijn onuitspre kelijke verbazing was de nijdige Deen echter ge nezen en sindsdien was hij voortdurend vervuld van de gedachte, welk een ontsteltenis hij zijn ree- ders zou veroorzaken, als zij vernamen, dat hij deze reis geen rum te kort gekomen was. Bij de nadering van het eiland had de Deen verwacht, den zoöloog al van verre te zullen zien zwaaien, maar toen hij zelfs met zijn binocle niets van den eenzamen man op het eiland bespeuren kon, begon hij zich, een beetje ongerust, af te vra gen, of zijn landgenoot ziek kon zijn geworden. Langzaam voer hij de baai binnen en het eerste wat hij zag was een Orca-walvisch, wier woedende bewegingen bewezen, dat haar boosheid was opge wekt. Hoewel heteigenlijk de moeite niet waard was besloot hij die paar drup pels traan toch maar mee te nemen in den tijd die er zou verloopen om de bagage van den zoöloog aan boord te brengen, zou hij gelegenheid te over hebben, om het spek van de Orca in zijn traanketels uit te koken. Hij liet dus een sloep uitbrengen met een harpoenkanon op den voorsteven en zich niet eens den tijd gunnend een goede stelling in te nemen, richtte de harpoenier, ter stond nadat de sloep op het water lag, de monding van het schietwerktuig op de tierende Orca en zond haar een harpoen in het lichaam, die diep in de ingewanden van het dier drong. Wanhopig geeselde het dier het watervlak en zocht toen in allerijl zijn heil in de vlucht, om zich van dat vreeselijke wapen in zijn lichaam te ont doen. Maar voor de Orca den uitgang van de baai had bereikt, was zij reeds dood; met spoed werd de harpoenlijn ingehaald en eenige minuten later Op de stations der grootere steden komen oruchtenliandelaars langs de treinen. Zij leggen hun maar op een rieten standaard, die zij ,jbuiten dienst, opooumen en onder hun arm dragen. lag de walvisch zij aan zij met 't schip. Onmiddellijk werd haar de luchtpomp in het lichaam gedreven en weldra dreef de Tijger der Zee als een geweldige ballon op het water. Ondertusschen waren eenige leden der bemanning naar den wal geroeid en met zijn kijker zocht Knud Michielsen bezorgd de rotsige hoogten van het eiland af, zonder echter iets van den zoöloog te bespeuren. Tien minuten later zag hij de sloep naar het schip terugkeeren en met koortsig onge- dnld wachtte hij aan de reeling, totdat zijn mannen weer aan boord waren geklommen. Zij brachten iets mee, dat eenige opheldering gaf omtrent het ver dwijnen van den zoöloog, namelijk een stuk van een kano, dat zij in de baai drijvende hadden gevonden. ledereen verdiepte zich in gissingen van welken aard het ongeluk kon zijn, dat den jongeman ge troffen had, toen plotseling een der mannen, die buiten het schip bezig waren de spekhuid van de Orca met diepe insnijdingen te kerven, een kreet slaakte, die allen verschrikt naar de verschansing deed loopen. Met een gelaat vol afschuw wees de man op den opengesperden bek van de walvisch en met een huivering ontwaarde Knud Michielsen tusschen de vreeselijke tanden een gedeelte van een pels en eenige vingers van een hand, de laatste zichtbare overblijfselen van den man, die eenige uren geleden een vreeselijken dood moest hebben gevonden. Met een blik vol ontzetting wendde de Deen zich af en zijn grove stem klonk heesch, toen hij zijn laatste orders gaf. ,,Haa! den rommel van land en breng het aan boord, maar pas op voor dien fotografieroinmel en het dagboek," commandeerde hij eenigen mannen. En zich vervolgens naar de reeling wendend, schreeuwde hij ,,En jullie daar beneden, blijf met je handen van die doodkist af en Iaat de lucht ont snappen, dan zinkt-ie wel...." Vijf minuten later was het laatste touw, waarme de de Orca aan het schip verbonden was, gekapt met een sissend en sputterend geluid ontsnapte de lucht aan het logge lichaam en langzaam zonken zij beiden de diepte in de man en de Orca, met wie hij den strijd had aangebonden en waarin hij zijn laatste rustplaats gevonden had....

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 13