v As de Wolken breken. UIT HET ENGELSCH VAN L. G. MOBERLY V an HOOFDSTUK I „IK HEB JE LIEF!" anavond zal ik het je vragen; heerlijk om zoo mijn verjaardag te vieren." „Je verjaardag?" Het meisje dat naast Alan Drummond in de oranjerie van het buiten Haugh- ton Priors zat, keek met een weifelend glimlachje naar hem op. „Ben je werkelijk morgen jarig?" „Zeker. Ik word vijf-en-twintig. De dag begint met een vreeselijk lang en ernstig gesprek in de studeerkamer van mijn vader. Hij heeft me laten weten, dat ik bij hem moet komen ik denk, dat ik uitvoerige inlichtingen zal krijgen over het land goed en het beheer ervan en dergelijke gewichtig heden meer. Maar laten we het daar nu niet over hebben er is iets veel belangrijkers. Deze vraag namelijk, Dorothy, houd je van mij Hij nam haar hand stevig in de zijne, terwijl zijn gretig, jongensachtig gezicht zich naar haar overboog. Op de plaats waar zij zaten, hoorden zij het water van de fontein zachtjes klateren, de lucht was zwoel van heliotropen en rozen, van verre, uit de balzaal, klonk droomerige dansmuziek. Toen zij hem niet dadelijk antwoordde, liet de jongeman haar hand los en sloot haar in zijn armen. „Ik kan het je niet in mooie woorden zeggen," ging de jongeman voort hij was eigenlijk nóg niet meer dan een jongen, hoewel hij op het punt stond vijf-en-twintig jaar te worden. „Ik kan niet in dichtvorm spreken of mij als een galante ridder voordoen, maar Dorothy, wat ik zeg, komt uit het diepst van mijn hart. Kunnen wij niet méér dan vrienden zijn Zou je ook niet een klein beetje van mij kunnen houden Zijn vleiende, bijna smeekende stem scheen het meisje als uit een droom op te wekken. Plotse ling draaide zij zich om en legde haar hand op zijn schouder. „Dwaze jongen," fluisterde zij, „weet je dan niet, dat ik allang van je houd Hij trok haar vaster tegen zich aan en bedekte haar gezicht en glanzend haar met kussen— kussen, die haar wangen deden gloeien en een schittering brachten in haar vochtige oogen. „Wij zijn vroolijke, trouwe kameraden geweest nu zul je mijn lief, trouw vrouwtje worden," zei de jongen, toen Dorothy zich uit zijn omarming losmaakte. „Klinkt het niet overweldigend man en vrouw Zal het hoogtepunt van mijn leven niet bereikt zijn, als ik jou mijn vrouw kan noe men Dorothy keek met oogen, die als sterren schit terden, naar hem op en haar wangen kleurden zich donkerder. „Je praat, alsof wij morgen gaan trouwen," zei ze, „terwijl we nog geen vijf minuten verloofd zijn." „Kónden wij morgen maar trouwen," antwoord de Alan met een diepen zucht. „Ik kan mij een voudig niet voorstellen, hoe we al die weken van onze verloving moeten doorkomen. Maar in elk geval het zullen niet meer dan weken zijn. Geen lange verloving, nietwaar, liefste Je wilt toch ook wel gauw trouwen, hè „Misschien zal je vader het niet goedvinden," was het aarzelend gegeven antwoord, doch Alan lachte opgewekt. „Hij zou niet anders künnen," zei hij op een toon van overtuiging, terwijl hij zijn handen op haar schouders legde en lang en ernstig in haar lachend, lief gezichtje keek. „Je bent het kost baarste ert mooiste bezit op aarde er is geen levend wezen, dat tegen jou iets kan inbrengen. En ik zie ook niet in, wat voor bezwaren jouw oom tegen mij zou kunnen hebben. Mijn vader is gefor tuneerd, ik ben zijn eenige zoonhet is waar, hij is 'n beetje een zonderling, hij sluit zich op als een kluizenaar maar tenslotte, waarom zou hij, als hij daar zin in heeft, zich niet met zijn boeken en onderzoekingen mogen bezig houden Ik zie van geen enkelen kant ook maar een spoor van bezwaren. Dorothy-lief. Laten we dus rustig onzen trouwdag bepalen. Het is nu Mei. Waarom zouden wij het huwelijk niet eind Juni of begin Augustus kunnen vaststellen Maar Dorothy schudde lachend het hoofd. „Oom David zou massa's tegenwerpingen maken, als ik hem vertelde, dat ik mijn trouwdag al be paald had," verklaarde ze. „Hij is er op gesteld, dat alles vreeselijk in de puntjes gebeurt. Hij is ontzettend ouderwetse!) en ik durf er om te wed den, dat hij zelfs van oordeel is, dat jij zijn toe stemming had moeten vragen om mij een huwelijks aanzoek te doen." Ze stond op van de bank, waar zij zaten en streek haar wit zijden japonnetje glad. „Jij wilde jongen," riep ze kwasi-boos, „je hebt mijn jurk heelemaal gekreukeld. Neen, nu niet meer I" ging ze voort, terwijl ze Alan's uitgestrekte armen ontweek. „Mijn haar is zeker ook in de war I Kom, laten wij naar de danszaal terug gaan. Oom David heeft vast gemerkt, dat we eeuwen zijn weggeweest. Nu dan, de laatste, hoor I" Ze hief haar gezicht naar het zijne op en even tjes sloeg zij haar armen om zijn hals, toen hij haar kuste. Opgetogen leidde hij haar weer naai de danszaal terug, de groote balzaal van Haughton Priors, en nog altijd in den zevenden hemel stond hij haar aan den volgenden danser af. Zijn hart klopte van wilde vreugde Dorothy hield van hem I Dorothy zou zijn vrouw worden I Het leven leek hem onuitsprekelijk heerlijk toe. Hij had het meisje, met wie hij zich zooeven verloofd had, enkele maanden geleden bij een vriend in de stad leeren kennen en sinds dien tijd hadden zij elkaar herhaaldelijk in Londen ontmoet. Nu was hij op Haughton Priors voor een bal nit- genoodigd, dat ter eere van Reginald Trelane gegeven werd, den zoon des huizes, die kort ge leden uit Indië was teruggekeerd. Sir David Trelane, eigenaar van het landgoed en tevens van een aanzienlijk deel van den om trek, was voogd over zijn nichtje Dorothy. In haar kinderjaren was het meisje reeds wees geworden vader en moeder waren drie dagen na elkaar in Indië aan cholera gestorven en Dorothy had geen ander tehuis gekend dan het oude buiten op den heuvel. Mevrouw Trelane had haar met liefde grootgebracht en voor Reginald en zijn broers was zij meer een zuster dan een nichtje. En nu was Alan Drummond gekomen om haar geluk te ver volmaken. Bij het naar bed gaan was dit haar laatste ge dachte, terwijl zij over den slapenden tuin heen keek naar de bosschen en heuvels, waarover het nevelig maanlicht een droomerig waas spreidde. „Alan heeft mij het grootste geluk gegeven, dat voor een vrouw is weggelegd," zei ze tot zichzelf. „Ik heb nooit geweten, dat het leven zóó wonder lijk mooi kon zijn I" HOOFDSTUK II NACHTELIJK BEZOEK peter Hodgon reed van het bal op Haughton Priors naar de stad terug. Hij neuriede onderwijl allerlei danswijsjes en glimlachte over kleine voor vallen van de laatste paar uren. Maar het liefst dacht hij aan Dorothy Trelane en haar jongen aanbidder, en aan hun vaste overtuiging, dat onmogelijk iemand hun groote geheim zou kunnen raden I „God zegene hen I" mompelde Peter, toen hij achterover leunde en naar het maanlicht tuurde, dat op de hagen langs den weg speelde. „Toen zij na een heele poos weer in de balzaal terugkwamen, keken zij nèt alsof de hemel voor hen was open gegaan." De knappe dokter, nog jong voor zijn leeftijd, met zijn heldere, blauwe oogen en energieke kin, was een oud vriend van de Trelanes en hij had Dorothy reeds als baby gekend. Niettegenstaande zijn vijftig jaren verheugde hij zich als een jongen over elke feestelijkheid, die op Haughton Priors gegeven werd. De familie toonde zich altijd even verheugd, als hij op het buiten -« kwam zonder hèm was geen IN O* 1 partij volmaakt. De jongelui riepen zijn hulp in voor tooneelstukjes, picnics, tennis matches, en dergelijke vermakelijkheden, waarbij hij volgens hen onmisbaar was. De eenige ont spanning, welke de Londensche dokter, die tot over zijn ooren in het werk zat, eigenlijk kende, waren zijn bezoeken aan Haughton Priors hij beweerde zelfs, dat zijn vrijgezellen-bestaan alleen door de hartelijkheid van de familie Trelane draaglijk werd gemaakt. Hij was een opgewekte kerel, die zich niet spoedig somber gestemd voelde, maar toen zijn auto eindelijk voor zijn stille woning in een saaie Londensche straat stopte, verlangde hij een moment naar een tehuis, dat niet zoo eenzaam was. Er waren maar enkele menschen, die wisten waarom Peter nooit getrouwd was slechts enkele vrienden konden zich de vrouw herinneren, die niet alleen zijn hart, doch bijna zijn heele leven gebroken had. Deze vrienden herinnerden zich ook, hoe Peter zich na dit groote verdriet vermand had, hoe hij er zich met hand en tand tegen verzet had om zich door het leed te laten neerdrukken en hoe hij de eenzaamheid dapper in de oogen had durven kijken. „Wel te rusten, Deane," zei de dokter vriende lijk tegen zijn chauffeur, „dus tot morgenochtend elf uur." Alweer neuriënd liep hij de stoep van zijn huis op, maar plotseling hield hij op met zingen even bleef hij verschrikt stilstaan, want bij de voordeur, in de schaduw van de portiek, zag hij opeens een vrouw staan, blootshoofds en in avondtoilet. Haar hand rustte op den knop van de bel, blijkbaar had zij den auto niet hooren aankomen of wegrijden, want toen Peter Hodgon begon te spreken, schrok zij alsof er een schot op haar werd afgevuurd, en zij wendde zich tot den dokter met een gezicht, dat onuitsprekelijken angst verried. „Kom," zei zij, „kom gauw. Alle rozen zijn dood." Verwezen en volkomen in haar gedachten ver loren keek ze de stille, eenzame Londensche straat in, alsof ze heel in de verte iemand zag aankomen, en toen Hodgon niet dadelijk sprak, herhaalde zij haar woorden, maar nu dringender „Kom, kom gauw! Alle rozen zijn dood." Toen de dokter de vreemde wezenloosheid in haar oogen opmerkte en zag hoe zenuwachtig en gejaagd ze was, begon hij heel zachtjes en kalmee rend tegen haar te praten, terwijl hij tegelijkertijd den sleutel in het slot stak. „Ik zal dadelijk komen, als u mij vertelt, wat er gebeurd is," zei hij. „Ik zal licht maken komt u binnen en vertel mij alles." Zijn opgeruimde, aangenaam-klinkende stem scheen de opgewonden vrouw wat rustiger te maken. Toen hij het electrische licht had aange draaid, volgde zij hem in de hall, vanwaar hij haar in zijn gezellige studeerkamer leidde. „Gaat u zitten," zei hij, een fauteuil aanschui vend, maar zij schudde het hoofd. „Kom," herhaalde zij, „kom gauw, alle rozen zijn dood." In het volle licht zag hij, dat zijn bezoekster een slanke vrouw was, niet jong meer, maar toch nog buitengewoon mooi en aantrekkelijk. De enkele grijze haren, die in het welige, donkere haar zicht baar waren, deden aan haar schoonheid geen af breuk. Diepe, donkere oogen ontmoetten de zijne en die oogen drukten op het oogenblik een name- looze vrees uit. Haar avondtoilet was van een warm oranje, dat haar oogen nog donkerder deed schijnen en haar huid nog blanker, in het parelsnoer om haar hals weerkaatste dezelfde kleur oranje als van haar japon. Zij droeg geen sjaal of iets dergelijks, daar om trok de dokter haar dichter bij het haardvuur, dat in den koelen Meinacht geen overbodige weelde mocht heeten. „Goede genade, waarom bent u midden in den

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 14