No- 48 VRIJDAG 13 FEBRUARI 1931 955 nacht zonder mantel hierheen gekomen riep hij uit, maar zij keek hem alleen maar droomerig aan en herhaalde weer dien eentonigen zin „Kom, kom gauw. Alle rozen zijn dood." „Is er iemand ziek?" vroeg hij zacht. „Probeer mij precies te vertellen, wat er is. Hebt u thuis ie mand ziek achtergelaten Nog eens herhaalde zij den zin van de rozen. „Daarmee komen we niet verder," dacht de dokter, en hij vroeg„Waarom bent u hierheen gekomen Hij legde zijn hand op haar schouders en keek haar strak en ernstig in de oogen. „Hebt u een dokter noodig „Ja, een dokter." Zij sprak opgewonden nu, haar oogen" werden minder droomerig, levendiger. „Ja, ja, dat heb ik noodig een dokter." Toen verviel zij weer ;in haar droomtoe stand, haar oogen sloten zich. „Alle rozen zijn dood," zei zij toon loos. HOOFDSTUK Hl HET GROOTE HUIS Tk kom vanavond weer terug, maar ik móet vandaag mijn vader gaan opzoeken. Ik heb hem bij mijn ziel en zaligheid moeten beloven, dat ik op mijn verjaardag bij hem zou komen om een ernstig onder houd met hem te hebben." „Kom dan zoo gauw mogelijk te rug 1" Dorothy, die ge armd met Alan stond, huiverde even en drukte zich dichter tegen hem aan. „Ik veronderstel, dat ik oververmoeid ben, gisteravond zeker te opgewonden geweest of iets van dien aard. Maar ik vind het akelig, dat je vandaag weggaat. Je moet hier blijven, Alan ik heb het gevoel, alsof er iets vreeselijks zal ge beuren." „Malle kleine meid I" antwoordde Alan met liefkoozende spotternij. „Wat zou er in vredesnaam kunnen gebeuren Ik moet ongeveer 50 K.M. rijden, een gewichtig verjaardagonderhoud met mijn heer vader hebben en dan rijd ik weer terug. Dat is alles wat er gebeuren gaat I En als ik van avond terugkom, zal ik je oom aanklampen. Twee belangrijke conferenties op één dagO, mijn arme hoofd 1" „Ik denk niet, dat oom David erg lastig zal zijn en ik hoop nu maar, dat je vader het ook niet is. Zeg, hoe ziet hij er uit „Hoe hij er uit ziet och, wat zal ik je zeggen, een man van middelbaren leeftijd heel lang, diepliggende oogen en zoo," antwoordde Alan vaag. „Hij heeft zich voor eeuwig met zijn onderzoekingen in zijn oude laboratorium opge sloten." „Ik hoop, dat hij van mij houden zal." Dorothy's stem klonk ernstig. „Natuurlijk zal hij je ontzettend aardig vinden." Alan hield het meisje een weinig van zich af en liet zijn blik glijden over haar opgeheven, aantrek kelijk gezichtje. „Hij kent niemand van mijn vrienden ik heb ze allemaal in Winchester en Oxford leeren kennen. Vader wilde nooit iemand in huis hebben, hij heeft een hekel aan gesprekken. Hij is een echte kluizenaar, het huis is een saai, oud hol jij zult het opvroolijken, schat," ging hij door, terwijl hij zijn arm om haar heen sloeg. „Je zult den ouden heer ook opbeuren en hij zal moeten inzien, dat jij een echte dochter voor hem bent, en in dat verschrikkelijke nest „het Groote Huis", zal het heel anders worden. Maar nu moet ik heusch gaan. Sla je arm om mijn hals en zeg nog eens, dat je van mij houdt." Ik houd van je," zei ze innig en haar fluisterende, ernstige stem trof hem. „Ik kan het in geen woorden uitdrukken, Alan. Kom gauw terug. Ik ben bang en ik weet niet waarom." Nog een kus en een lachende vermaning, dat zij niet zoo zenuwachtig moest zijn en toen verliet Alan de oude studeerkamer, waar zij zoo rustig samen gezeten hadden, en een paar minuten later hoorde Dorothy het geluid van zijn motor, toen hij de oprijlaan af tuf te. Zijn eigen woorden „een verschrikkelijk nest", Haast de ogftig-duizend Een aardig plaatje oan het „Roode Zand'. kwamen weer in Alan's geest op, toen hij tusschen de lange rijen dennen reed, die aan weerskanten de oprijlaan van het huis van zijn vader omzoom den. Deze dennen reeds gaven aan het buiten een droefgeestigen aanblikde oprijlaan was verwaarloosd en toen het gezoem van zijn motor ophield en hij aan de bel van de voordeur trok, had de jongeman het gevoel, dat over alles hier een waas van somberheid lag. De klank van de bel weergalmde eenige oogen- blikken hol door het oude gebouwtoen daalde de stilte weer over de sombere steenenmassa's. Het was alsof men hier van de buitenwereld af gesloten was, alsof alles wat tot die wereld be hoorde zich bevond aan den anderen kant van een afgrond, waarover men een brug moest slaan om aan de overzijde te kunnen komen. Maar Alan schudde die wonderlijke ideeën van zich af en keerde zich om, om den knorrigen huis knecht te begroeten. „Is mijn vader thuis, Somers „Zeker, mijnheer, hij verwacht u in de biblio theek." „Sapperloot, Somers, is het noodig, te kijken alsof hij mij voor mijn eigen begrafenis verwacht vroeg Alan, half verontrust, half geamuseerd door de naargeestige manier van doen van den huisknecht. Zijn lachen stierf echter wegv toen hij de hall binnentrad, een donkere, kille ruimte, die, zoolang hij zich herinneren kon, zijn lach had doen verdwijnen. Alleen een mat bedekte den betegelden vloer, aan de steenen muren hingen wapenrus tingen en ouderwetsch oorlogstuig er brandde geen vuur in den grooten, open haard. „Het lijkt hier wel een kelder," riep Alan met een huivering. „Meneer Drummond acht het onnoodig in Mei het vuur in de hall te laten aanleggen, mijnheer," was het strakke antwoord van den butler toen ging hij in doffe zwijgzaamheid Alan voor en wierp een deur open. „Mijnheer Alan, mijnheer," diende hij aan en sloot de deur weer, toen Alan met een rillerig gevoel den drempel van de kamer van zijn vader overschreed. „Wat verschrikkelijk plechtig doet Somers toch," begon hij, toen een lange, magere man uit een stoel bij het vuur oprees. „Ik ben niet gewend, op deze vormelijke manier aangediend te worden. Waarom Het laatste deel van den zin bestierf hem op de lippen, daar zijn vader hem met een gebiedende handbeweging het zwijgen oplegde. Er was iets in de manier van doen van zijn vader, dat Alan's gevoel van huiverigheid nog deed toenemen. „Somers begreep, dat ik vandaag op wat meer ceremo nieel gesteld was dan gewoonlijk," antwoordde meneer Drummond kil. „Je bent later dan ik verwacht had. Ik hoopte, dat je gis terenavond al zou zijn gekomen en hier overnacht zou hebben." Hij drukte zijn zoon de hand, die deze hem had toe gestoken, maar er was een koude strengheid in zijn optreden, die aller minst met den le- venslustigen aard van Alan strookte. „Het spijt mij ontzettend, vader," trachtte de jonge man zoo vrij moge lijk te spreken,maar de atmosfeer van de kamer en de manier-van-doen vanz'n vader maak ten ongedwongen heid niet gemakkelijk, „maar ik wilde dolgraag naar een feestavond op Haughton Priors en ik vond, dat ik dan wel vanmorgen hierheen kon rijden. Wij hadden een heerlijke fuif." Onder den vasten, ir.onischen blik van zijn vader begon hij te stotteren zijn jolige overmoed ver dween, hij keek zenuwachtig om zich heen, zich afvragend, hoe het toch kwam, dat hij zich nooit tevoren zóó gedrukt had gevoeld in tegenwoordig heid van zijn vader als vandaag. Het was een hooge kamer, drie muren waren van het plafond tot den vloer bedekt met volle boekenplanken, terwijl zich in den vierden muur een uitspringend venster bevond, dat uitzicht gaf op een slecht-onderhou- den, met dennen omzoomd grasveld. Een groot schrijfbureau met kruk, een paar hooggerugde, ongemakkelijke stoelen, twee leeren fauteuils en een tafel, die met boeken en papieren was bedekt, vormden de meubileering van het vertrek. Het tapijt was evenals de gordijnen donkerbruin, en behalve een olieverf-schilderij boven den schoor steenmantel was er geen enkele wandversiering. Meneer Drummond een man van omstreeks zestig jaar stond met zijn rug naar den haard, een broodmagere, heerschzuchtige figuur, wiens diepliggende oogen vreemd onderzoekend konden kijken. Alan vond, dat zij tot op den bodem zijner ziel doordrongen. Hij had zijn vader, dien hij nooit als een jongen man gekend had, altijd een vreemd soortige persoonlijkheid gevonden nooit on vriendelijk of onredelijk streng, maar altijd op een afstand, zonder aanknoopingspunten en gemeen schappelijke inzichten. Vandaag echter was hij getroffen door iets ongewoon-sombers in de hou ding van zijn vaderde afstand tusschen hen scheen op onverklaarbare wijze grooter dan hij ooit geweest was. (Wordt voortgezet).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 15