D No. 52 VRIJDAG 13 MAART 1931 1035 hij haar tegen zich aan en kuste haar naar hem opgeheven gezicht. „Je had niet moeten komen, niet om een of andere dwaze, conventioneele reden," zei hij dof, „maar omdat ik je niet méér uitleg kan geven, dan ik in mijn brief gedaan heb. Mij weer te zien beteekent nog meer ellende voor jou, arme lieveling, omdat ik niets zeggen kan." Zij keek hem lang en ernstig aan. „Dan is het natuurlijk een geheim van een ander," zei ze langzaam, „als je niets zeggen kunt, maar het is dwaas van je te denken, dat het nieuwe ellende voor mij beteekent, dat ik je weerzie. Neen. Kun je dat niet begrijpen Kan een man ooit begrijpen, hoe een vrouw voelt Een vrouw wil liever een beetje extra verdriet hebben, om den man van wien ze houdt, te zien en te spreken, dan de gedachte te moeten verdragen, dat ze hem nooit weer zien zal." „Ik dachtbegon Alan, doch zij ging voort, alsof hij niet ge sproken had „Ik zou oom David getrotseerd hebben en iedereen en alles ter wereld ik zou door het vuur gegaan zijn, om jou vandaag op te zoeken. Alan," zij aarzelde, haar handen klemden zich dichter om zijn arm, „ik kan alles dragen, als ik zeker ben van je liefde en wij samen tegenover een hinderpaal kunnen staan, die door geen macht uit den weg geruimd kan worden." „Je gebruikt juist het goede woord." Alan's gezicht was doods bleek en vertrokken, maar hij sprak met de kalmte der wanhoop. „De hinderpaal, die ons in den weg staat, kan op geen enkele wijze, door geen enkele macht uit den weg worden geruimd en ik ben niet verantwoord als ik je vraag mij bij iets te helpen, wat toch onmogelijk is. Denk je, dat ik jouw leven óók nog zou wil len verwoesten Wij moeten scheiden, lieveling, dèt is de eenige mogelijkheid. Er is geen andere uitweg. Van nu af aan moeten onze wegen uiteengaan." Dorothy's gezicht was bijna even bleek als het zijne, maar haar oogen stonden helder en moedig. „Toch ben ik blij, dat ik geko men ben," zei ze krachtig. „Ik wil je zeggen, dat hinderpaal of geen hinderpaal niets ons ooit werkelijk zou kunnen scheiden. Ik voel, dat ik me bij jouw verklaring moet neerleggen dat je niets zeggen künt, mijn vertrouwen in je is evenwel ongeschokt. Ik zal al tijd het gevoel houden, dat ik jou blijf toebehooren. Altijd zal ik voor je gereed zijn, als die hinder paal zal zijn verdwenen." „Wat nooit gebeuren zal," klonk het hopeloos. „Dan zal ik altijd in mijn hart, niettegenstaande alles, de jouwe blijven," was het sterke antwoord. „Niets zal mijn liefde voor jou veranderen 1 Wij zijn beter tegen het leven be stand, als wij dit weten hoewel wij van elkaar gescheiden zullen zijn, blijven wij toch van elkaar houden." „Heusch?" vroeg hij neerslachtig. „Jij hebt meer vertrouwen en moed dan ik, lieveling. Maar ik geloof ook, dat wij, ofschoon gescheiden, elkaar toch helpen kunnen door onze liefde en door onze gedachten." Ze streelde zachtjes zijn hand. „Wat er ook gebeuren mag," zei ze, „verlies dit nooit uit het oog. Kiem je er aan vast, het zal alle moeilijkheden lichter doen schijnen het zal het leven draaglijk voor ons maken." „Als ik ooit nog wat van mijn leven terecht breng, zal het door jouw toedoen zijn," antwoordde Alan, terwijl hij haar met bijna eerbiedigen schroom kuste. „Je bent altijd mijn bron van bezieling geweest en dat zul je altijd blijven." Donald Montgomery, die in de andere kamer druk aan het pakken was, hoorde plotseling de voordeur dichtslaan en een paar minuten later kwam Alan de kamer binnen alleen. „Ikj| heb haar in een taxi gezet," zei hij, en Donald merkte op, dat hij flinker sprak dan straks en minder neerslachtig keek. „Is ze niet een wonder?" vroeg Alan ontroerd. En Donald, die Dorothy's fijne trekken en blauwe, opgeheven oogen voor zijn geest zag, antwoordde warm „Zij is een wonder, één uit duizend. Een man mag zich gelukkig rekenen, als hij in het leven van zoo'n meisje iets te beteekenen heeft." HOOFDSTUK XI „IK KAN NIET LANGER BLIJVEN 1" orothy, op haar terugweg van Alan's woning, zat kaarsrecht in de taxi en staarde voor zich Kinderen uit het land pan Arkel. uit met bleek gelaat, al haar geestkracht gericht op den wensch om meester over haar zenuwen te blijven. „Het moet Alan helpen, als ik dapper ben het moet Alan helpen, als ik dapper ben." Deze gedachte klopte en hamerde in haar hersens en ofschoon haar oogen schitterden van ingehouden tranen, slaagde ze er in haar neiging om in schreien uit te barsten te bedwingen. Elke lijn van haar gezicht drukte vastberadenheid uit, maar haar ineengeklemde handen verrieden de ontzaglijke inspanning, die het haar kostte om zich te beheer- schen. Het was eerst haar plan geweest regelrecht naar het Waterloo-Station te rijden, doch in een plotselinge opwelling gaf ze den chauffeur last, haar naar Karley Street 570 te brengen, waar het meisje tot haar groote verlichting vernam, dat dokter Hodgon thuis was en haar kon ontvangen. Peter zooals hij door alle leden van de familie Trelane met familiare toegenegenheid genoemd werd trad haar met uitgestoken handen tege moet. „Wel, lieve Dorothy, wat een onverwacht genoegen," begroette hij haar opgewekt. „Ik had er geen flauw idee van, dat je in de stad was," vervolgde hij, terwijl hij haar zachtjes in den grooten leuningstoel naast zijn bureau duwde. „Eigenlijk ben ik niet in de stad ik bedoel ik blijf er niet," glimlachte zij flauwtjes. „Ik kwam vandaag, omdat ik moest komen, Peter. Ik heb er niets van tegen oom David of tegen iemand anders gezegd." „Mijn lieve kind...." „Ja, ik ben naar Londen gegaan en ofschoon het eigenlijk niet hoorde en oom David zeker boos op mij zal zijn, kan het me niets schelen ik ben heel blij, dat ik gegaan ben. Ik had niet anders gekund. Ik heb Alan opgezocht." Zij sprak hijgend en gejaagd en nog steeds was er die strakke uitdrukking van daarnet in haar oogen. De dokter keek haar op lettend aan, hij bleef even zwijgen en toen zei hij rustig-vriendelijk „Ik wil niet onbescheiden zijn en bijzonderheden vragen, maar heb ben jullie voor goed afscheid van elkaar genomen „Voorgoed antwoordde zij dof. Ik moest naar hem toe. Ik kon hem niet voor altijd uit mijn leven laten gaan, zonder hem nog eens gesproken te hebben. Ik liet voor oom David een briefje achter. Als ik terugkom, zal hij wel boos zijn, maar ik heb een gevoel, alsof het mij niet schelen kan." „Ga je vanmiddag terug?" „Ja, maar ik kan déar niet langer blijven." Haar doffe, gesmoorde stem werd plotseling opgewonden en gejaagd. „Peter, dèt is de reden, dat ik bij je kom. Ik wou, dat je mij helpen kon. Kun je mij raad geven, wat ik doen moet en waar ik naar toe moet ik kan onmoge lijk thuis blijven, en het oude leven voortzetten. Ik moest er uit al is het maar voor een poos. Niet om dat ik niet meer van oom David en de anderen houd, maar.... ik ge loof, dat ik zenuwziek zou worden, als ik bleef en de dagelijksche dingen weer moest opvatten, alsof er niets gebeurd is." „Ik begrijp het ik begrijp het volkomen," zei Peter zacht en met een blik vol medegevoel in de oogen. Ik heb hetzelfde door gemaakt, kindlief. Ik kan er mij precies in verplaatsen, hoe je je voelen moet. De vrouw, van wie ik mij verbeeldde, dat zij evenveel van mij hield als ik van haar, stootte mij van zich af, alsof ik een oude schoen was." „O, Peter," fluisterde zijn toe hoorster ademloos. „Het greep mij toen geweldig aan," ging hij voort. „Maar ik sloeg mij er door, omdat ik zóó veel werk had, dat ik het ternauwernood aan kon." „Ik wou, dat ik ook mijn werk ternauwernood aankon," riep het meisje heftig. „Als je niets van belang om handen hebt, ga je je gewoon gek zitten piekeren. Help jij mij, Peter „Zou je er wat voor voelen om naar de Een zame Hoeve te gaan en juffrouw Fergusson te helpen in de verzorging van de onbekende dame „Ik geloof, dat daar niet genoeg voor mij te doen is. En bovendien, Peter, misschien vind je het dwaas, maar die prachtige natuur daar zou ik niet kunnen hébben op het oogenblik. De vogels en de bloemen en al dat mooie en lieflijke daar zouden mij ondraaglijk pijn doen." „Zou je liever in de stad werk doen „Ja, het is eigenaardig, maar ik voel op het oogenblik meer voor drukke straten, voor een leven tusschen veel menschen, waar ik kan werken, werken en nog eens werken en geen tijd heb om na te denken. (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 15