ALS DE NADERT... 1022 VRIJDAG 13 MAART 1931 No. 52 Lenteboden in de roei. en nieuwe lente en een nieuw geluid Ik wil dat dit lied klinkt als 't gefluit, dat ik laatst hoorde. zal, slechts sterker. Zeker, we weten het, en de oude mannetjes, die zich heel den winter bij het vuur moesten opbergen, nemen hun stok en maken voor zichtigjes een eerste wandelingetje in den Maartschen zonneschijn, terwijl hun roode neuzen (want het is tóch nog koud) van vreugde schij nen te schitteren. O, die lente I Tijd der vernieuwing, tijd van groei en bloei. De aarde ligt vet en glimmend en wacht met vreugde het nieuwe zaad. De menschen zijn blij en dankbaar, dat de winter voorbij is. Alles zingt, en in alles zingt het. De kippen vliegen ka kelend langs den land- Ook in het park op de bank ooelt men het noorjaar al. weg, in hun overmoed gaan ze voor niets uit den weg, er worden er in die eerste lentedagen veel overreden. En ook de menschen zijn onvoor zichtig ze loopen te d.roo- men van al het zomer- sche geluk, dat in de lucht hangt. Maar velen zien niet van het ontwaken der lente. Ons leven is zoo druk en zoo gejaagd, dat er wel zeer sterke veran deringen noodig zijn, wil len ze tot den mensch doordringen. Men is ver baasd, als plotseling alles in bloei blijkt te staan De lente nadert. Ze is er nog niet, maar de voorteekenen zijn vele. Het is dit jaar niet de ooievaar, die het eerst zijn zegevierenden intocht doet noch zijn het de zwaluwen. Deze aankondigers der lente schijnen op hun reis wat vertraging te hebben ondervonden, wat iedereen kan overkomen. Neen, de eerste aankondigster van de lente was voor mij dit jaar een dikke Zeeuwsche schoone, die, beladen met borstels, zeemen en andere schoon- maak-ingrediënten, moeizaam in een autobus werd geheschen. Overigens bloeiden de klokjes alzoo hier en daar kwamen ze schuchter boven den nog grauwen grond te voorschijn gekropen en keken verheugd omhoog een weinig verbaasd, dat de zon al werke lijk scheen. Ja, de lente is er meestal reeds lang, als de stede lingen haar gaan opmerken. Men ziet de katjes aan de slootkanten reeds zwellen geheimzinnig begint het kroos in de slooten te groenen de eenden zijn onrustig en speelsch en houden complete water balletten. In mensch en dier ontwaakt plotseling de intuïtie, dat het nu werkelijk gaat gebeuren weldra zullen de dagen van koude, regenvlagen en guren mist achter den rug zijn. En als dan plotseling de lucht weer betrekt, en grauwe wolkenhorden komen aansnellen, en onver wachts zware sneeuwvlokken beginnen te vallen en de te vroege lentevreugde bedekken, dan wordt in ons de zekerheid, dat tóch de lente komen Sneeuwklokjes in het eenvou dige tuintje poor het huis. MM

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 2