DE PRINSES EN DE POEMA
van O. Henry
NAAR HET AMERIKAANSCH
12
VRIJDAG 20 MAART 1931
No. 1
De Hongaarsche hoofdstad, Budapest, bij avond, gezien vanaf de Elizabeth's brug.
Er was eens een koning en een koningin.
De koning was een oude geweldenaar, die
zesloops revolvers en lange sporen droegen zulk
een verschrikkelijk luide stem had, dat de ratel
slangen der prairiën van angst in hun holen onder
de cactussen kropen. Voordat hij koning werd,
stond hij bij de menschen bekend als „Ben, de
Fluisteraar". Maar toen hij zoover was, dat hij
50.000 acres land bezat en meer stuks vee, dan
hij tellen kon, begon men hem te noemen „O'
Donnell, de Veekoning".
De koningin was een Mexicaansch meisje uit
Laredo geweest. Ze had zich ontwikkeld tot een
goed, zachtaardig, colorado-claro huisvrouwtje,
dat er zelfs in geslaagd was om Ben te leeren,
zijn stem ten minste zooveel in te houden, wan
neer hij in huis was, dat de borden niet rinkelden
of van de tafel dansten als hij sprak. In den tijd,
dat Ben bezig was koning te worden, zat ze in
de galerij dei /Espinoza Ranch en vlocht rietmatten.
Maar toen de weelde zoo onweerstaanbaar en
overstelpend begon te worden, dat bekleede stoelen
en een ronde eettafel uit San Antonio in de vee
wagens werden meegebracht, boog ze haar gladde,
zwartharig kopje en onderwierp zich aan den nieu
wen toestand.
Deze voorstelling van den koning en de ko
ningin is voorafgegaan, om niet van gebrek aan
eerbied of majesteitsschennis beschuldigd te kun
nen worden. Want geen van beiden heeft verder
meer iets met deze geschiedenis te maken.
Josefa O'Donnel was de eenige nog in leven
zijnde dochter, de prinses.
Van hare moeder had ze haar warmbloedigen
aard en haar zwoele, half-tropische schoonheid
geërfd. Van Ben O'Donnel een dosis koninklijke
onverschrokkenheid, gezond verstand en de kunst
van heerschen. Dat alles te zamen maakte haaf
tot 'n bezienswaardigheid voor mijlen in het rond.
Josefa kon, in galop op haar pony rijdend,
een tomatenblikje, dat aan een touw hing te
slingeren, raken met vijf van de zes schoten uit
haar revolver. Ze kon urenlang met haar katje
zitten spelen en het op alle mogelijke dwaze
manieren aankleeden. Zonder potlood rekende
ze uit haar hoofd u voor, hoeveel 1545 vaarzen
tegen F 8.50 per stuk opbrachten.
De Espinoza Ranch was ongeveer veertig mijl
lang en dertig breed, meest land in erfpacht.
Josefa had dat land op haar pony naar alle
kanten doorkruist.
Iedere koedrijver van de ranch kende haar en
haar paardje en hing haar trouwhartig aan als
zijn meesteres. Ripley Oivens, een der voormannen
op de ranch, zag haar op zekeren dag en vatte
terstond het plan op om prins-gemaal te worden.
Of dat overmoedig was Neen. In dien tijd was
een man een man in het land van de Nueces.
En, alles goed en wel beschouwd, veronderstelde
de titel van Veekoning nog niet noodzakelijk
koningsbloed. Vaak beduidt hij niets anders, dan
dat zijn drager zijn kroon te danken had aan zijn
allesovertreffende vaardigheid in het stelen van
vee.
Op zekeren dag reed Ripley Givens naar de
Double Elm Ranch, om inlichtingen in te winnen
over een kudde verdwaalde eenjarige dieren.
Hij ving zijn terugtocht wel wat laat aan en de
zon ging reeds onder, toen hij het kruispunt van
„Het Witte Paard" bereikte. Vandaar was het
nog zestien mijl naar zijn eigen ranch. Het was
maar twaalf mijl naar de Espinoza Ranch. Givens
was erg moe. Hij besloot dus den nacht op dat
kruispunt door te brengen.
De rivier vormde daar 'n mooien poel. De oevers
waren dicht begroeid met hooge boomen, waar
onder dichte struiken groeiden. Op nog geen vijftig
yards afstand was een kleine vlakte met best
mesquitegraskeurig voer voor zijn paarden, 'n
zacht bed voor hemzelf. Givens bond de pooten
van zijn paard aaneen en hing zijn zadeldekens wat
uit. Daarop ging hij met zijn rug tegen een boom
zitten en stak een sigaret op. Opeens klonk er
ergens uit de dichte struiken langs de rivier een
woedend, rollend gehuil. De pony sprong hob
belend in het rond en begon te hinniken van
angst. Givens pufte door aan zijn cigaret, maar
greep toch naar zijn pistoolgordel en beproefde
of de cylinder van zijn wapen wel gemakkelijk
genoeg ronddraaien kon. Een groote visch sprong
met luid geplons even boven het water uit. Een
konijntje kwam uit een boschje te voorschijn en
bleef Givens een poosje grappig aan zitten kijken.
De pony was weer gaan grazen. Het is verstan
dig om tamelijk waakzaam te zijn, als een Mexi-
caansche poema sopraansolo's zingt bij zonsonder
gang langs de rivier.
De grondtoon van zijn lied kan best wezen, dat
jonge kalveren en vette lammetjes schaarsch
zijn en dat hij dus een hem verscheurende begeerte
gevoelt om met u kennis te maken.
In het gras lag een leeg groentenblik, daar door
een of anderen vroegeren kampeerder achtergela
ten. Givens knorde van tevredenheid, toen hij 't
zag liggen. In den zak van zijn jas, die achter op
zijn zadel gebonden was, bevonden zich een paar
handenvol gemalen koffie. Zwarte koffie en ciga-
retten 1 Wat kon een ranchero meer verlangen
Binnen twee minuten had hij een helder bran
dend vuurtje gemaakt. Met zijn blik begaf hij
zich naar den oever. Toen hij er nog slechts een
yard of vijftien van af was, zag hij een pony
met een dameszadel tusschen de struiken grazen.
Josefa O'Donnel, die juist op de knieën liggend,
water uit de rivier gedronken had, kwam overeind.
Ze sloeg het zand van haar handen af. Rechts van
haar, op nog geen tien yards afstand, zag Givens
een kruipende gedaante van een Mexicaanschen
leeuw, half verborgen in een boschje scuista.
Zijn ambergele oogen gloeiden hongerig zes
voet daarachter bevond zich de punt van zijn
staart, strak gestrekt als van een jachthond. Hij
wiegde zich op zijn achterpooten op en neer, als
een kat, die voor den sprong gereed staat.
Givens deed, wat hij kon. Zijn revolver lag
dertig yards verder in het gras. Hij gaf een luiden