No 1 VRIJDAG 20 MAART 1931 15 „Dorothy is het meisje, dat door meneer Drum mond, den zoon van den man uit het Oroote Huis, in den steek is gelaten, nietwaar „Ja, op een onbegrijpelijke, hartelooze manier in den steek gelaten. Maar," juffrouw Fergusson haalde de schouders op, „de appel valt niet ver van den boom. Wat kun je anders verwachten van den zoon van zoo'n verschrikkelijken man Maar ik ben niet bij u gekomen om u op klets praatjes te vergasten ik kwam u vragen of u lust had een wandeling met me te maken over de heide om een allerzonderlingste oude vrouw op te zoeken. „Kromme Nanny" noemen ze haar en haar raadsel achtige persoonlijkheid is een van de dankbaarste onderwerpen van gesprek hier in den omtrek. Er wordt gefluisterd, dat ze een heks is., of was." „Heeft ze de koeien ziek ge maakt Is ze be hept met 't booze oog lachte me vrouw Bertram. „Arme oude ziel, ik geloof niet, dat ze op 't oogenblik nog in staat is een vlieg kwaad te doen maar volgens de geruchten is ze in 't bezit van boven natuurlijke, min of meer griezelige ver mogens. In ieder geval is ze nog drommels goed bij haar positieven, al telt ze ver over de zeventig." De beide dames wandelden langs m de laan, die om de hoeve liep, naar den landweg en vandaar over een ruw pad, dat de heide doorsneed. De lucht was zoet van den geur der meidoorns, die roo- mig wit de heide omzoomden, de leeuwerik zong in de heldere lucht zijn blijmoedig lied en de voorjaars wind ruischte en suisde door de hooge dennen. „Wat een heerlijke wereld is het tochzei mevrouw Bertram met een gelukkig zuchtje. „En wat een mooie wereld 1" „Alleen jammer, dat de menschen die wereld zoo kunnen bederven," mompelde juffrouw Fer gusson, toen ze een gestalte in 't oog kreeg, die langzaam voortliep over een pad, dat evenwijdig liep met dat waar zij met haar logée wandelde. Het was een lange man, die het hoofd gebogen hield en de handen op zijn rug had gevouwen, maar hij keek op, toen de beide vrouwen hem op eenigen afstand passeerden en de blik, dien hij op mevrouw Bertram vestigde, was opmerkelijk geïnteresseerd. „Wie is dat vroeg ze. „En waarom kijkt hij mij aan, alsof ik een wonderdier ben Zou hij mij al 'ns eerder gezien hebben „Vraag mij alsjeblieft niet naar wat de oude Drummond doet of is," antwoordde juffrouw Fergusson ongewoon geprikkeld voor haar doen. „Hij is het zwartste schaap onder de menschen die ik ken." „Hij keek mij aan alsof hij mij eerder gezien had," herhaalde haar logée. „Juffrouw Debora, ik zou hem willen naloopen en hem willen vragen, waér we elkaar vroeger ontmoet hebben. Misschien kan hij mij den sleutel verschaffen, dien ik zoo dolgraag hebben wil." Juffrouw Fergusson bleef staan en keek de andere vrouw uitvorschend aan. „Ik ben er heelemaal niet op gesteld, dat u met hem praat," zei ze. „En toch hebt u misschien gelijku moet geen enkele kans ongebruikt laten." Mevrouw Bertram wachtte nauwelijks tot haar gezellin uitgesproken had. Haastig liep ze meneer Drummond, die met groote stappen verder wandel de, achterna en het duurde niet lang of ze had hem ingehaald. „Neemt u me niet kwalijk, dat ik u aanspreek," begon ze, „maar u keek zooeven naar mij, alsof u mij kende.... alsof we elkaar eerder ontmoet hadden." Een bijna onzichtbaar glimlachje vloog als een schaduw over het strenge, norsche gezicht van meneer Drummond maar in zijn oogen was geen spoor van herkennen, toen hij zijn hoed afnam en een bijna-overdreven beleefde buiging maakte. „Ik geloof niet, dat ik het vergeten zou hebben, als ik het genoegen had gehad u eerder te ont moeten," zei hij langzaam en overlegd. „Neen, we hebben elkaar stellig nooit eerder gezien." Hij keek haar recht in de oogen, terwijl hij sprak, en er was geen spoor van aarzeling in zijn woorden, maar de vrouw wantrouwde intuïtief wat hij zei. „Bent u er volkomen zeker van, dat we elkaar nooit eerder ontmoet hebben hield ze aan. „Ik heb mijn geheugen verloren een poos geleden en ik hoopte dat u me misschien zou kunnen helpen." „Het spijt mij," verklaarde hij kortaf, hoewel niet onbeleefd, „dat ik u niet van dienst kan wezen in een toestand, die ongetwijfeld buitengewoon pijnlijk moet zijn. Ik wensch u goeden morgen." En vóór de vrouw nog een woord kon zeggen, had hij weer zijn hoed afgenomen en liep hij met groote passen verder het pad af in de richting van een groep dennen in de verte. „Hij zegt, dat hij me nooit eerder gezien heeft, maar ik geloof toch, dat het wèl zoo is," zei me vrouw Bertram tegen juffrouw Fergusson, toen ze weer bij haar teruggekomen was. „En ik had de eigenaardige gewaarwording, dat het hem een soort opluchting gaf, toen hij hoorde, dat ik mijn geheugen kwijt was. Wiér kan hij mij gezien hebben.... en wanneer? En waarom doet hij zooveel moeite om het te ontkennen „Och, beste mevrouw, breek toch uw hoofd niet over iets wat die oude griezel beweert. Ik wou, dat we hem maar niet ontmoet hadden. Als ik hem tegenkom wat gelukkig maar zelden gebeurt heb ik altijd het gevoel, alsof een booze geest mijn pad gekruist heeft. Strijk die rimpels van uw voorhoofd en vergeet dien akeligen meneer Drummond. Ik zie daar een heel wat aangenamer persoonlijkheid aankomen ik vind het bijzonder prettig, u in kennis te kunnen brengen met Bridget Denly." HOOFDSTUK XIII BRIDGET ^ij kwam over de heide, met gracieuze bewe- gingen. Bridget Denly hèd iets, dat deed denken aan een lentemorgen. Haar zonnig gezicht, haar veerkrachtige gang, haar frissche, bloeiende levens lust waren het, die dien indruk wekten. „Juffrouw Debora en haar trouwe ridder," riep het meisje vroolijk uit, terwijl zij juffrouw Fergusson begroette met een hartelijken kus en den kop van den herdershond streelde. Vindt u hem ook niet een trouwen ridder wendde zij zich tot mevrouw Bertram. „Hij is prachtig en trouw, werkelijk een vol maakte ridder," antwoordde mevrouw Bertram glimlachend, terwijl juffrouw Fergus son intusschen de nieuw-aangeko- mene naar behoo- ren voorstelde. „Hij heeft mij onder zijn vrienden opgenomen," ging mevrouw Bertram voort, „hetgeen ik als een groote on derscheiding be schouw." „Bridget, de oude Nanny heeft mij laten roepen Wij gaan er naar toe. Ik wilde haar tege lijk aan mevrouw Bertram laten zien als een beziens waardig overblijfsel uit de dagen der hekserij. Waarom ga je niet mee, als je toch niets anders te doen hebt dan over de hei te zwerven „Ik zwerf hier op de heide om deze heerlijke lucht in te ademen, de leeuweriken te hoo- ren en van 't wijde uitzicht te genie ten. De pastorie van mijn vader ligt in het dal, en wij zijn door heuvels en hooge dennen ingesloten," voegde zij er aan toe, om mevrouw Bertram duidelijk te maken, waarom zij behoefte had aan ruime vergezichten. „Maar ik heb beloofd niet ver te gaan, omdat mijn neef vandaag komt. Herinnert u zich Donald Montgomery, juffrouw Debora Een reusachtig lieve jongen, net een groote, goedige, dikke hond, met alle goede en prettige karakter eigenschappen, dfe je van zoo'n gezellig beest verwacht. Hij is pas uit het buitenland terug hij is voor vader als een zoon en voor mij als een broer. Hij komt eens kijken, hoe wij beiden het maken. Ik vroeg vader of hij Donald hier naar toe wilde sturen. Als hij tijdig verschijnt, komen wij u achterna. Donald aanbidt Nanny eenvoudig. Hij gelooft werkelijk, dat zij een heks is." „Wat een snoes van een meisje," zei mevrouw Bertram, toen zij weer verder wandelden. „Er gaat iets van haar verschijning uit, dat me een gevoel van geluk en frissche kracht geeft." „Haar vader is de predikant van Morday, het kleine, aardige dorpje in het dal, nèt een plaatsje uit Zwitserland. Haar moeder stierf een paar jaar na de geboorte van haar dochter Bridget is nu de rechterhand van dominee Denly. Maar zij heeft heelemaal geen eentonig leven, doordat zij heel dikwijls naar Hampshire gaat om haar tante, die in een particulier sanatorium voor zenuwlijders werkt, te helpen of te vervangen. Ik geloof, dat haar tante de huishouding doet en het werk dik wijls inspannend vindt. Bridget neemt het dan dikwijls van haar over, om haar gelegenheid te geven wat rust te nemen." „Dat meisje in een zenuwlijdersgesticht? Je kunt net zoo goed een leeuwerik in een kooi sluiten I" Wordt voortgezet) De Spoorhaoen te Delft.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 15