BEKENDMAKING DOOR ARCHIE COLLIN 1 BED 19. I jr wordt een vrouw, die een ongeluk gehad heeft, binnengebracht, zuster." Het bericht werd getelefoneerd aan de vrouwen- afdeeling voor ongevallen, en toen ze de boodschap van den geneeskundigen dienst ontvangen had, riep zuster Lydia onmiddellijk een verpleegster en gaf order om bed 19 gereed te maken. In af wachting van de patiënte ging ze voort met haar eigen werk, het opstellen der dieetlijst voor den volgenden dag, hetgeen ze rustig en zorgvuldig deed Maar er verliep niet veel tijd tusschen het telefoonbericht en de aankomst van de nieuwelinge, en allen in de andere bedden lichtten de hoofden van haar kussens op en rekten de halzen om een blik te kunnen werpen op de gestalte, die een paar minuten na de telefonische boodschap op een brancard door de zaal gedragen werd. Bed 19 waaromheen kamerschutten stonden was het middelpunt van belangstelling voor alle vrouwen in de zaal, al was er ook eigenlijk niets te zien, noch van het bed zelf, noch van de bedekte ge stalte op de baar. Maar de vrouwen in Lydia s afdeeling waren dochters van Eva, en elk nieuw ongeval was er een onderwerp van hevige belang stelling en nieuwsgierigheid, zoodat alle andere patiënten zich inspanden om te zien, wat er te zien viel en alle mogelijke inlichtingen op te doen over deze laatstaangekomene. De hoofdverpleegster zelf legde haar dieetlijst weg en hielp de zuster, die het bed in orde had ge bracht en die de zorg voor deze nieuwe gewonde zou dragen en toen de dragers de bewustelooze gestalte op het bed legden en het laken wegnamen, dat haar gezicht bedekte, ontsnapte een onwille keurige uitroep aan de lippen van de zuster. Wie kan ze toch wezen en wat kan er toch ge beurd zijn, zuster Lydia riep ze uit en keek de hoofdverpleegster vol verbazing aan op wier gezicht deze weerkaatst werd. „Zij is niet van het soort, dat we gewoonlijk krijgen." Deze bewering was gC^glvróuw die voor haar lag, vertoonde inder daad niet de flauwste gelijkenis met het gewone type van ziekenhuispatiënten en het was heel natuurlijk, dat men zich afvroeg, hoe en waarom ze eigenlijk in dit gebouw was terechtgekomen. De vorm van haar gezicht was bijna van volmaakte schoonheid en ofschoon het nu een aschkleur had, kon men die schoonheid toch niet miskennen. Donkere wimpers beschaduwden haar wangen, en zuster Lydia ging aan het gissen, hoe de oogen wel zouden wezen, als die nu zoo vast gesloten oogleden opengingen. Het haar, dat gedurende het vervoer was losgegaan, viel in dikke golven op het kussen, golven van zulk een schitterende, donkere koper kleur, dat de zuster bukte en ze met van bewon- dering ingehouden adem aanraakte. De handen der gewonde vrouw lagen voor haar op de deken met die roerende hulpeloosheid, die de handen van be wustelooze menschen eigen schijnt te wezen, en zuster Cooper fluisterde: „De handen van een dame en wat een mooie handen." Het waren prachtige handen blank, mooi gevormd goed onderhouden, en aan den vierden vinger der linkerhand een schitterende ring een vierkante smaragd op een gouden band. Met vlugge en geoefende hand kleedden de hoofdverpleegster en de zuster de patiënte uit en merkten daarbij de fijnheid van de stoffen op de uiterste keurigheid en verzorgdheid van alles wat ze droeg, ook de blanke schoonheid van de ledematen, die door de kleeding bedekt werden, en nog een paar maal drukte zuster Cooper er haar verbazing over uit, dat zulk een patiente in die ziekenhuisafdeeling gebracht was. Zuster Cooper was vlug en handig en binnen ongeloofelijk korten tijd lag het nieuwe „geval rustig tusschen de lakens in afwachting van het bezoek van den inwonenden geneesheer, Maurice Sterne, die zeer spoedig verscheen nadat de pa tiënte gereed was voor het onderzoek. „Zij heeft een leelijken slag op het hoofd gehad, was zijn einddiagnose na een zorgvuldig onderzoek. Dokter Dennis zal dadelijk wel komen, zet hij en noemde daarbij den consulteerenden genees heer. „Het is een geluk, dat zij binnengebracht is, eer hij komt. Nu kan hij eens naar haar zien. In- tusschen moesten we haar familie laten weten, dat ze hier is. Kunnen we ze bereiken, dat vraag ik me af!" Wie heeft haar hier gebracht Wat is er met haar gebeurd?" vroeg zuster Lydia, terwijl Maurice Sterne peinzend op zijn nieuwe en onge wone patiënte bleef neerzien, met een droomerige uitdrukking op zijn anders zoo wakker gezicht. „O, de politie heeft haar hier gebracht, zei hij, terwijl hij met een ruk zichzelf tot antwoorden dwong. „Maar wat er gebeurd is, kunnen wij niet zeggen, voor ze wakker genoeg wordt om het ons te vertellen. Een agent, die zijn namiddagronde deed, vond haar in de greppel in Gaunts Lane. Een totaal vernielde fiets lag verderop in de laan, maar er was nergens een menschelijk wezen te bekennen en ze was zelf geheel bewusteloos en niet in staat een verklaring te geven. Wij kunnen alleen aan nemen, dat ze naar de stad reed en dat haar een ongeluk overkwam. Zij zal er ons zelf dadelijk wel alles van vertellen." O ja ze zal ons alles vertellen, als ze weer bij komt zei zuster Lydia kalm, „en we zullen waar schijnlijk een adres in haar zakken vinden. Zij had zeker geen beurs of tasch bij zich Daar hadden kaartjes in kunnen zijn. Ze zal toch zeker wel ergens een adres hebben De zuster en ik zullen haar zakken nakijken, en had ze soms een beurs? De politie heeft mij deze tasch gegeven, Sterne overhandigde aan de zuster een kleine roodleeren tasch. „Ze hebben een lijstje van den inhoud gemaakt, maar ze zeggen, dat er geen kaartjes in Zooals onze lezers reeds bemerkt hebben, heeft dit blad, bij de intrede van den nieuwen jaargang, een andere gedaante gekregen in zoo verre, dat de rood-bruine tint, waarin het tot dusver gedrukt werd. in blauw-groen veranderd is. Wij zijn tot deze wijziging over gegaan om tweeërlei redenen: om dat deze kleur veel zachter en aan genamer voor de oogen is én omdat onze illustraties aldus veel beter tot hun recht komen. Wij zijn er dan ook van overtuigd, dat deze kleur- wisseling, die aanmerkelijke kosten met zich brengt, een goed onthaal zal vinden bij ons trouw lezers publiek, hetwelk, ook daarvan zijn wij overtuigd, onze bemoeienissen om altijd het beste en nieuwste te geven op prijs weet te stellen. DE DIRECTIE. waren en nergens een aanduiding 1 van een adresalleen de paar dingen, 1>U. I die ze hebben opgeschreven." „Wat vreemd, maar we zullen in haar zakken zeker een aanwijzing vinden natuurlijk zullen we wat ontdekken, zelfs al komt ze nog niet bij," herhaalde de zuster vol vertrouwen, en toen de inwonende dokter de zaal had verlaten, ging ze naast haar nieuwe patiënte zitten, en onderzocht met de grootste nauwkeurigheid de kleeren, die ze haar zooeven hadden uitgedaan. Een goed zittende tweed-mantel was het eenige kleedingstuk met zakken, en deze bevatten alleen een zakdoek, een heel klein poederdoosje, een brief en een vodje papier waarop alleen de naam stond van de stad, waar het ziekenhuis in lag. De brief was even on bruikbaar als aanwijzing er stond geen datum boven, en ook geen adres, en de inhoud was heel kort „Mijn kleine schattebout, Ik neem voor een tijd afscheid van je. Zorg goed voor je kostbaar persoontje en zend me al je gedachten in massa's brieven. In razende haast, maar met al mijn liefde, je G." Daar komen we niet verder mee," zei zuster Lydia tegen zuster Cooper, die zachtjes bij het bed teruggekomen was. „We moeten maar een voudig wachten tot ze bijkomt. Hier is niets bij, dat ons ook maar een beetje helpt." „Het spijt mij zoo voor haar familie. Ze zullen ongerust over haar worden, als ze niet thuiskomt. Het spijt mij zoo voor hen." „Mij ook, maar wat kunnen we er aan doen Nu kun je zien, wat een reuzendwaasheid het is, uit te gaan zonder het een of ander adres bij zich te hebben. Werkelijk, iedereen moest altijd ergens op zijn persoon een volledigen naam en adres hebben. Zelfs dit vodje papier heeft alleen den naam „Rinderly", niet eens een straat in de stad of een hotel, of wat ook om ons te zeggen, waar het arme schepsel heenging. Ik veronderstel toch, dat ze op weg was naar 't een of andere adres hier in de stad." „Waarom zou ze wel naar Rinderly gekomen zijn zou ze hier vrienden hebben, of zou er een andere reden zijn vroeg zuster Cooper, ter wijl haar blik peinzend gevestigd bleef op het witte, mooie gezicht in zijn omlijsting van schitterend haar Zij ziet er zoo buitengewoon uit, ze kan niet zoo maar niemand wezen. Ze moet veel vrienden hebben waarschijnlijk zullen ze haar met veel misbaar gaan zoeken." O vast en zeker," zuster Lydia's stem was een beetje droog. „Wij zullen waarschijnlijk over stroomd worden door familieleden en vrienden en een aanstaande en al de rest. Iemand moet haar dien schitterenden ring gegeven hebben, en die zal wel te voorschijn komen. Maar het is dom van haar om rond te loopen zonder eenig iden titeitsbewijs. Ik ben niets gesteld op zoo buiten- gewoon knappe vrouwen, die in haar eentje rond- zwerven en ongelukken krijgen. Waarom heeft ze niet gezorgd, dat ze iemand bij zich had, in plaats van alleen door de streek te zwerven en op deze wijze een ongeluk te krijgen „Misschien had ze niemand om met haar mee te rijden." De stem van zuster Cooper was zacht zij vond met haar teerhartige natuur, dat er iets zieligs was in het stille gezicht en de gesloten oog leden zij zou zoo graag de golven van het zijden haar gestreeld hebben, maar zij wist, dat zulk een daad haar een sarcastische terechtwijzing van de hoofdverpleegster zou bezorgen, die zich ver- iëtte tegen elk teeken van zachtheid. „Zij heeft misschien geen familieleden. Mogelijk is ze een vrouw, die alleen staat."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 8