No. 1
VRIJDAG 20 MAART 1931
9
„Zij is een vrouw, die zeker nooit alleen zal
hoeven uit te rijden." Er klonk vreemde bitterheid
in den toon der hoofdverpleegster. „Meen je, dat
een vrouw met een gezicht, zooals het hare, ooit
zonder bewonderaars, vrienden, vereerders zal
wezen Dan kun je me evengoed probeeren wijs
te maken, dat de schoone Helena gedwongen was
eenzaam door de wereld te gaan I Word niet senti
menteel van een mooi gezicht, zuster," en met
een korten lach ging zuster Lydia van het bed weg
om andere plichten te volbrengen. Maar ofschoon
ze, als gewoonlijk, nauwgezet en goed werkte,
bleef door alles heen de herinnering haar bij aan
Maurice Sterne's gezicht, toen hij had staan neer
zien op de bewustelooze patiënte in bed 19. Mau
rice Sterne's gezicht verzonken, droomerig en
opmerkzaam, en ook vol van de diepste bewonde
ring.
II
JUFFROUW SMITH.
Tk wil het u natuurlijk
niet lastig maken en u
vermoeien, maar kunt
u zich heel zeker niets
meer van uw ongeval
herinneren
De stem van dokter
Dennis, den consulteeren-
den geneesheer, was zeer
zacht en overredend, maar
had toch een ondertoon
van gezag, die de nieuwe
patiënte er toe scheen
te brengen, opnieuw een
poging aan te wenden om
zichzelf wakker te schud
den. Zij trok haar wenk
brauwen samen en ves
tigde haar oogen op het
scherpzinnige, gladgescho
ren gezicht, met een ge
kwelde, bijna smeekende
uitdrukking in de diepte
van haar blik maar zij
schudde haar hoofd.
„Het spijt mij aller
verschrikkelijkst," zei zij,
en de personen, die bij
haar bed waren, merkten
op, hoe verfijnd en inne
mend ze sprak. „Ik zou
u en mezelf graag helpen. Maar ik kan me niets,
letterlijk niets, te binnen brengen, van hetgeen
er gebeurd is, eer ik mijn oogen opendeed en het
gezicht van de zuster hier zag en de ziekenzaal.
Ik weet niet, hoe ik hier ben gekomen, of waarom,
en het ergste is," zij maakte een pauze, en dokter
Dennis voegde er zachtjes „Ja tusschen, „het
ergste is, dat ik u niet eens mijn naam kan zeggen,
of waar ik vandaan kom, of waarom ik hierheen
reed. Ik heb niet het flauwste vermoeden, hoe ik,
hier ben gekomen, en erger nog ik weet niet meer
wie ik ben."
„Brengt de naam van deze stad Rinderly
u niet op een idee 'Het is een kleine stad zeer
bekend. Zegt u dat niets
..Niets niemendal." In de prachtige oogen kwam
een uitdrukking van verbijstering. „Ik herinner
me niet, den naam ooit van mijn leven gehoord te
hebben, ofschoon ik hem natuurlijk móet gehoord
hebben, want de zuster zegt, dat ik den naam op
een stukje papier geschreven in mijn zak had.
En hoe lang ben ik hier al in het ziekenhuis
Weer trok ze de wenkbrauwen samen. „Wilt u
mij zeggen, of ik hier al lang ben
Tien dagen," zei de dokter. „Maar u moet er
niet over tobben," voegde hij er kalmeerend aan
toe. „We durfden u de eerste week heelemaal geen
vragen te stellen en nu bent u zelfs nog nauwelijks
aan de beterende hand. Tob er niet over. Wij zul
len u vooreerst niet meer lastig vallen. Uw geheu
gen zal bij kleine beetjes terugkomen. Wij moeten
niet probeeren dit te verhaasten of te forceeren.
Ik wilde alleen zoo mogelijk uw vrienden uw ver
blijfplaats laten weten. Ze zijn misschien ongerust
en als we ze op de een of andere manier zouden
kunnen opsporen, dan moeten we dat doen."
„Zij zijn misschien ongerust,"herhaalde zij,
haar oogen nog steeds op de zijne gevestigd. „Als
we maar ontdekken konden, wie ze zijn, dan
moesten we hun bericht zenden maar ik weet
niet, wie ik zelf ben, nog veel minder wie mijn
vrienden zijn," en ze lachte met een flauw, klein
glimlachje, dat aan Maurice Sterne's hart ondraag
lijke pijn deed. „Ik wilde maar, dat ik u kon
helpen. Ik vind het een ellendig denkbeeld, dat
iemand misschien in erge ongerustheid over me
zit."
Maurice Sterne stond naast den anderen dokter
en luisterde naar de vragen en antwoorden, die
de laatste paar dagen met vervelende eentonig
heid herhaald waren en terwijl hij het droeve,
mooie gezicht van de patiënte gadesloeg, kwanh er
in zijn oogen een uitdrukking van hartstochtelijke
bewondering, die zuster Lydia niet ontging zij
stond aan den anderen kant van het bed en toen
ze dit zag, ging er een steek van pijn door haar
eigen hart. Maurice Sterne en zij waren maanden
lang zulke goede vrienden geweest, en het had
haar toegeschenen, alsof hun vriendschap tot
een inniger band begon te groeien, en nu waren
Maurice's oogen gevestigd op de patiënte van bed
19, alsof haar mooie gezichtje hem betooverd had,
en zij voelde zelf, dat zij verbannen was naar een
verren achtergrond in zijn gedachten.
Hij was het, die het eerst sprak, dringend en
ernstig„Wij hebben ons best gedaan met ad
vertenties, en ik geloof werkelijk, dat de politie
geen middel onbeproefd gelaten heeft, maar tot
nu toe zijn onze pogingen in alle richtingen tever-
geefsch geweest. Er is geen enkel antwoord op de
advertenties binnengekomen, en de politie kan
geen enkele aanduiding krijgen, die in een of
andere richting wijst. Maar wij hebben de
hoop volstrekt nog niet opgegeven," voegde hij
er aan toe, toen hij het gezicht van zijn patiënte
zag betrekken „we zullen heel zeker binnenkort
iets vernemen. Het ligt toch absoluut voor de
hand, dat iemand op zoek is naar u de eenige
moeilijkheid is, met dien iemand in aanraking
te komen 1"
„Intusschen," zei dokter Dennis opgewekt,
„gaat u best vooruit. U zult er binnen een paar
dagen bovenop zijn, en dan
„En dan...." onderbrak zijn patiënte hem,
„wat zal er dan van mij worden Ik kan het zie
kenhuis toch niet langer tot last zijn. Ik kan hier
toch onmogelijk langer misbruik maken van uw
vriendelijkheid. Iedereen is zoo goed voor mij ge
weest, maar ik voel me als de een of andere ake
lige naamlooze avonturierster wat ik ook wel
best kan wezen, daar weet u allen niets van. Ik
ben hier eenvoudig binnen komen vallen, nergens
vandaan. Hoe weet u, dat ik geen avonturierster
ben
Sterne had een verontwaardigde ontkenning op de
lippen, maar dokter Dennis zei met een glimlach
„Ik geloof, dat we geen rekening behoeven te
houden met die mogelijkheid wat u ook wezen
mag, het woord avonturierster kan nooit op u toe
gepast worden, dat is volkomen zeker."
Hij had met warmte gesproken. Hij merkte
niet op, dat de lippen van zuster Lydia zich" vast
sloten, en had evenmin het flauwste vermoeden,
dat door haar brein de gedachte flitste „Mannen
zijn dwazen armzalige dwazen ingenomen
door een mooi gezichtje. Kan hij niet zien, weet
hij niet, dat het woord „avonturierster" juist bij
haar past, met haar groene oogen en koperkleurig
haar 1 Zij is waarschijnlijk een avonturierster en
ze is slim genoeg hem te misleiden door zoo te
spreken."
„We moeten een naam voor u zoeken," ging
de dokter luchtig voort„omdat u zich op 't oogen-
blik uw eigen naam niet kunt herinneren, moe
ten wij u er een geven.
Zuster,kan uw vruchtbaar
brein geen naam ver
zinnen We kunnen de
patiënte niet nog langer
heelemaal niets blijven
noemen, of haar alleen het
nummer van haar bed
geven."
Hij wendde zich tot
zuster Lydia, wier gezicht
hard als marmer scheen
te worden, en wier oogen
ijzig koel bleven.
„Ik ben bang, dat ik
geen verbeeldingskracht
heb," zei zij effen. „Ik
denk, dat nummer 19
best in staat is 'n naam
voor zichzelf te bedenken.
Het is zeker niet moeilijk
een naam voor zichzelf
te kiezen."
Zij poogde luchtig te
spreken, maar er was een
steek in die lichte woor
den, en de vrouw in het
bed voelde hem zeer wel.
Een flauwe blos bedekte
haar fijne blanke huid en
haar oogen keken droe
vig peinzend. Ofschoon
ze er geen verklaring voor
wist, voelde ze zuster Ly-
dia'sbedektevijandigheid,
en er was een smeeking in haar blik, toen ze opzag
naar het strakke gezicht der andere vrouw.
„Mijn denkvermogen is helaas begrensd," zei
zij. „Nooit van mijn leven heb ik gedacht ooit een
naam voor mezelf te moeten zoeken, en ik hoop,
o, ik hoop zoo, dat ik gauw mijn eigen naam zal
weten. Maar waarom zou ik me niet Smith noe
men tot mijn geheugen terugkomt eenvoudig
juffrouw Smith Dat is heel gewoon en kan geen
kwaad en verbindt tot niets. Was er niets in mijn
zakken of op mijn kleeren gemerkt, dat kan aan
wijzen, wat mijn beginletters zijn Het schijnt
zoo vreemd."
„Er was niets," antwoordde zuster Lydia kort
„er was niets op uw kleeren gemerkt, in uw tasch»
is alleen geld, een zakboekje, waar niets instaat,
en de brief, dien ik u gaf, toen u weer bijkwam.
Dat zijn de eenige aanwijzingen, die we hebben
kunnen vinden."
„De brief met G. er onder," weer bloosde de
patiënte. „Wie is G. en waarom probeert hij niet
me te vinden En wat ben ik van hem Bij deze
laatste vraag vielen haar oogen op den smaragd-
ring, die aan den ringvinger van haar linkerhand
schitterde, en zochten daarna bijna onwillekeurig,
naar het scheen, het gezicht van Maurice Sterne,
waarop plotseling een verontruste uitdrukking
verscheen. „Waar kan de persoon zijn, die me dien
brief schreef en die onderteekent met „G."
„Tob op 't oogenblik niet over die vragen," zei
dokter Dennis vriendelijk, terwijl hij zijn hand
op de hare legde, „probeer niet uw geheugen te
forceeren, laat het met rust. Laat het langzamer
hand in orde komen. Wij doen er geen goed aan
door het geheugen aan 't werk te willen zetten
als het niet wil
„Ik voel me, alsof er een dik, zwart gordijn is
tusschen mij en alles in mijn verleden," antwoord
de zij zielig. (Wordt voortgezet)
De Groote Hoofdpoort te Dordrecht.