MARY HAAR SCHRIJFMACHINE EN HAAR HELD ONZE GRATIS-ONGEVALLENVERZEKERING 52 VRIJDAG 3 APRIL 1931 No. 3 Zij, die niet aan sprookjes gelooven, of degenen, die meenén, dat er geen goed uit leugen geboren kan worden, doen beter, dit verhaal over te slaan, want het was een sprookje voor de kleine Mary Adams en zij heeft nooit reden gehad van haar leugen spijt te hebben, ofschoon zij tot hiertoe een strikt eerlijk bestaan had geleid. Toen Mary twaalf jaar oud was, verloor zij haar vader en ging bij grootma Adams inwonen. Gedurende acht jaar was haar leven even eentonig als de grauwe behangsels in de kamers van het groote huis, dat aan de Adams toebehoorde. Zij bewoonden slechts vier kamers, de rest van het huis was gesloten, om in den winter kolen uit te halen en in den zomer werk uit te sparen, daar dat gedeelte niet behoefde te worden schoongehouden. Het was in vroeger dagen een mooi huis geweest. Nu woonde Mary met haar grootma aan de achter zijde van de woning. Er was een kamer, die uit kwam op een verwaarloosden tuin, en waar vijftien jaar geleden grootvader Adams zijn kantoor had. De kamer was thans herschapen in een huiskamer, omdat de groote ramen op het zuiden lagen. Zij aten in de groote keuken, om heen en weer geloop te voorkomen, zooals grootma Adams zeide. Het scheen Mary toe, of er altijd iets moest worden uitgespaard. Om dezelfde reden sliepen zij in twee smalle slaapkamers, die dicht bij de achtertrap ge legen waren, zoodat de kamers aan den voorkant slechts eenmaal in de maand gedaan behoefden te worden. Mary's plichten bestonden uit koken, borden- wasschen, kamers schoonhouden en haar groot moeder voorlezen. Zij had één toevlucht. Haar vader had eens een schrijfmachine voor kwijting van een schuld aangenomen en het eenzame meisje hield van de machine, alsof die een levend wezen was. Daar grootma Adams het getik niet kon velen, wachtte het meisje, totdat de oude dame naar bed was en ging er dan op typen. Soms schreef zij lange brieven aan menschen, die niet bestonden de moeder, die zij zich niet kon her inneren, 'n broer, dien zij nooit gehad had en, na dat de jaren voorbijgingen, een held, een wonder lijke jongeman met donker blauwe oogen, zwart haar,'ngriekschen neus en fermen mond, die alleen voor hAar glimlachte. Aan hem schreef zij alle geheimen van haar kinderlijk hart. Vreemd genoeg noemde zij haar held bij den ge wonen naam van „John." Als iemand gevraagd had waarom, zou zij gezegd hebben, omdat hij daardoor veel echter leek. Doch zij schreef ook andere dingen dan brieven, gedichten en novellen, die zij onder haar flanellen nachtjaponnen in haar linnenkast verborg. Mis schien zou zij nu nog aan 't schrijven zijn en het geschrevene zorgvuldig verstoppen, als zij geen kou had gevat en Dr. Allen haar niet onverwacht een bezoek had gebracht. Het was Zondagmorgen en grootma Adams was naar de kerk. Door haar verkoudheid was Mary thuisgebleven en had met een schuldig gevoel haar schrijfmachine te voorschijn gehaald. Grootma zou vreeselijk verontwaardigd geweest zijn, als zij 't geweten had, doch Mary stilde haar geweten, omdat er een gedicht in haar zong, dat geïnspireerd was door den eersten crocus in den verwaarloosden tuin. Voor Mary scheen het, als zij een gedicht met de schrijfmachine schreef, dat het gedrukt was. Dus zat zij daar in de ouderwetsche keu ken en tikte haar gedicht op den eersten crocus. Dan herinnerde zij zich een paar versjes, die zij den vorigen avond op haar kamer met potlood gekrabbeld had en nu wilde overtypen, en het gedicht in de schrijfmachine latend, ging zij naar boven om die uit hun verborgen plaats te gaan halen. Op dit oogenblik kwam Dr. Allen ten tooneele. Hij kwam de.'achterdeur binnen met 'n paar kropjes sla uit zijn moes tuin en zonder kloppen binnen tredend, ontdekte hij de schrijfmachine en Mary's gedicht „De eerste crocus." Hij was ver wonderd een schrijfmachine in grootma's keuken te vinden en zich voorover bui gend las hij 't gedicht. Toen Mary terug kwam, was zij verwonderd den dokter bij het raam te zien staan met het ge typte vel in zijn hand. „Hallo, Mary 1" zeide hij vriendelijk. NAAR HET ENGELSCH DOOR ALIDA VAN REYN „lk wist niet, dat je kon typen. Dit is een heel aardig versje. Waar heb je het uit overgenomen „Ikik heb het geschreven," antwoordde Mary. „Je bedoelt toch niet, dat je het zelf bedacht hebt Mary knikte. Zij was te verbijsterd om te spreken, daar de dokter haar zoo doordringend aanzag. „Wel," zeide hij eindelijk,-„wie zou dat gedacht hebben Een dichteres in ons midden. Heb je het aan je grootma voorgelezen „O, neen 1" protesteerde Mary. „Vertel het haar alstublieft niet. Zij zou denken, dat ik mijn tijd verspilde. Zij zou willen, dat ik de schrijfmachine weg deed en die is het eenige plezier, dat ik heb." Mary frommelde nerveus haar verzen in elkaar, terwijl de dokter haar met gefronsd voorhoofd aanzag. „Hoe oud ben je, Mary," vroeg hij ten laatste. „Eén en twintig." „Het is bijna tien jaar geleden, dat je bij grootma Adams kwam." „Acht jaar en vijf maanden." „Je gaat niet veel uit, wel „Ik ga nooit uit. Grootma houdt er niet van. Maar ik heb mijn schrijfmachine. Ik gebruik die wanneer grootma naar bed is." „Om gedichten te schrijven „Soms en brieven." „O, correspondeer je met menschen „Niet in werkelijkheid, ik bedenk ze. Ik schrijf aan mijn moeder en dan antwoord ik voor haar. Dan heb ik ook een broer bedacht enJohn." Plotseling zweeg Mary en bloosde. Zij was niet van plan geweest over hem te praten. „Wie is John," vroeg de dokter. „Een een vriend." Mary bloosde heviger. Zij was vreeselijk bang, dat de dokter haar zou uitlachen, doch inplaats daarvan kwam hij naderbij en klopte haar wel willend op den schouder. „Jij arme, kleine meid 1 Natuurlijk vertel ik voor geen geld ter wereld hiervan iets aan je grootma 1 Schrijf je ook novellen, Mary „Een enkelen keer. Ik verstop ze onder in mijn linnenkast." De dokter lachte. „Loop vlug naar boven en haal ze, kind, ik wil ze zien." Zoo gebeurde het, dat, terwijl grootma Adams haar godsdienstplicht vervulde, de dokter in den ouderwetschen Stoel in de keuken zat en naarMary's verhaal luisterde. Het was natuurlijk een liefdes- keerde in de afgeloopen week uit, aan K. de Boer, Wijk 5, Urkf 600— C. J. van de Laak, v. Speijkdwarsstr. 10 b, R'dam - 600. A. H. van Os, Nic. Beetsstraat 20 - 30— H. van Maanen, Groote Visscherijstraat 27 c - 30. H. Willemstein, Heer Daniëlstraat 26 - 60. J. Goudappel, Groen v. Prinstererstr. 20. Vlaardingen - 30— P. van der Leek, Vinkenbuurt 18, Alphen a.d. Rijn - 30. A. Faas, 2e Scheepvaartstraat 67, Hoek v. Holland - 30. J Arenoe, Schoenerstraat 14, Dordrecht - 600— H. M Knippers. Coolschestraat 46 a, Rotterdam - 600— 2610— Vorig totaal ƒ210.191 Nieuw totaalf212.801 geschiedenis met „John" als den held, doch in het verhaal droeg hij den naam van Roger Alandale. Toen Mary 't verhaal uit had, keek zij bedeesd op en zag, dat haar toehoorder zijn oogen afwischte. „Je hebt mij aan 't huilen gemaakt," zeide hij.„Het is 'n goed verhaal, Mary. Waarom stuur je 't niet naar een tijd schrift?" „Zouden zij het aannemen sta melde Mary onthutst. ,,'t Kan zijn. Je kunt 't in ieder geval probeeren," Mary's gezicht betrok. „Ik heb daarvoor post zegels noodig en geld bezit ik niet." „Ik zal wel voor de postzegels zorgen," zei de dokter edelmoedig; „of hoor eens, Mary, je kunt het verdienen. Je typt netjes en ik heb iemand voor een paar uur per dag noodig. Ik zal het prettig vinden je meer te betalen dan je voor de postzegels noodig hebt. Ik zal het zelf aan je grootmoeder vragen, dan zal zij heusch niet wei geren." Zoo gebeurde het, dat Mary iederen dag van twee tot vier naar Dr. Allen ging. Het leven scheen Mary geheel anders toe. Dr. Allen begon belang te stellen in allerlei tijdschriften, daar hij een ge schikt blad voor Mary's verhaal zocht en toen hij eindelijk besloten had, zonden zij het met hoog gespannen verwachting .in. Hier begint nu het sprookje. In het werkelijke leven zou het verhaal teruggezonden zijn, met een briefje erbij, dat het verhaal niet voor plaatsing geschikt was. Doch het kwam niet terug. Nadat er twee weken verloopen waren, ontving Mary een vierkante, witte enveloppe met den naam en het adres van een tijdschrift erop. Mary maakte het couvert open. Zij voelde haar knieën beven toen zij den brief las. In den beginne dacht zij, dat het een vergissing was, doch nadat zij den brief tien keer had overgelezen, besefte zij, dat haar novelle was aangenomen en dat een chèque voor een bedrag van honderd gulden binnen een week zou volgen. Honderd gulden 1 Mary, die nooit geld bezeten had, scheen het een fortuin. Zij rende den stoffigen weg over naar Dr. Allen's huis. Gelukkig was hij op dat oogenblik alleen, want Mary had behoefte aan veiligen steun. Hadden de menschen uit den omtrek hun geëerden medicus kunnen zien, hoe deze een rondedans door de spreekkamer maakte, dan hadden zij zeker gedacht, dat hij gek was ge worden. Gedurende de volgende maanden echter kwamen er geen chqéues meer voor Mary, in weerwil van de postzegels, die op lange, gele enveloppen geplakt werden. Met ontmoedigende regelmaat kwamen al deze enveloppen trouw naar huis terug. Eindelijk had zij het geluk haar novelle gedrukt te zien en ofschoon de teekenaar Roger Alandale niet den fermen mond van „John" gegeven had, was hij op en top een held. Drie weken, nadat Mary haar gedrukt verhaal gelezen had, nam zij de draden van haar sprookje weer ter hand. Dokter Allen had vacantie, de eerste sinds vele jaren. Hij had Mary echter opdracht gegeven als gewoonlijk op kantoor te komen, om zijn pa tiënten op de hoogte te brengen van zijn afwezig heid en bovendien de lange enveloppen in omloop te houden. Aldus zond Mary hare novellen gere geld door, totdat zij op zekeren dag 'n brief ontving, die van geen enkel tijd schrift afkomstig bleek. In den linker hoek stond gedrukt John C. Alandale, advocaat en daaronder den naam van een stad in 't noorden van het land. Opgewonden scheurde Mary het cou vert open en las „Geachte Mary Adams." De brief zei verder, dat de schrijver zich tot haar verhaal aangetrokken had ge voeld, omdat de held Roger Alandale genaamd was. Hij dacht, dat de geschie denis in Hampshire plaats had, doch hij had in die streek nog nooit van eenige Alandale gehoord. Zou zij zoo vriendelijk willen zijn hem te melden, of zij nog iemand van dien naam kende en of haar nog verwanten bekend waren waar hij nog nooit van gehoord had

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 12