As de Wolken breken UIT HET ENGEL.SCH VAN L. G. MOBERLY BHI De zitkamer van haar tante zag uit op een stuk van den tuin, waarachter heuvels den gezichts einder afsloten. Tante Kathleen, een prac- tischer en sterker editie van Bridget's ietwat droomerigen en geleerden vader, begroette haar nichtje met dankbare blijdschap. Haar gezicht was bleek en vertoonde scherpe lijnen, ze zag er echt moe en overwerkt uit. „Ik ben bezig te ontdekken, dat ik zenuwen heb," zei ze, toen zij en Bridget samen gezellig zaten thee te drinken. „Al deze jaren is niets me te zwaar gevallen, maar den laatsten tijd voel ik me niet meer tegen alles opgewassen en sommige van de patiënten hebben mij moeilijke oogen- blikken bezorgd. Mijn hoop is nu gevestigd op een totale verandering van omgeving misschien dat ik déérvan opknap. Jij wilt natuurlijk mijn huishoudelijk werk hier wel overnemen, zooals je al zoo dikwijls gedaan hebt. Je blijft volkomen buiten alle moeilijkheden over patiënten, dat heb ik met dokter Stone uitdrukkelijk afgespro ken." Juffrouw Denly's lippen knepen zich samen, iets waarvan haar nichtje de beteekenis heel goed kende. „U hoeft mij niet als een porceleinen poppetje te behandelen," zei zij, „ik ben geen klein kind meer. Ik kan er heusch wel tegen met de schaduw zijde van het leven in aanraking te komen en als ik dokter Stone een beetje van dienst kan zijn met zijn patiënten, moet hij het maar zeggen. Be handel mij toch niet als een Sak sisch poppetje in een glazen kastje." Haar tante lachte hartelijk om deze vergelijking en keek vol liefde naar haar flink, knap nichtje. „Dokter Stone en ik zijn het den laatsten tijd niet altijd met elkaar eens," zei zij na een poosje. „Dat verwondert mij niet," was het prompte antwoord. „Ik heb dokter Stone altijd een hatelijken man gevonden, heel knap mis schien, een voortreffelijk medicus, maar hatelijk, beter kan ik 't niet ifitdrukken. Hij lijkt me zoo koud, zoo scherp. Hij is nooit écht, warm menschelijk hij behandelt zijn medemenschen alsof zij pion nen in een spel zijn, een groot wetenschappelijk spel, dat hij voor zijn eigen voldoening speelt." „Bridget, waar haal jij in vredes naam zoo opeens dit zielkundige inzicht vandaan Het heeft mij een heel langen tijd gekost om tot deze conclusie te komen, terwijl jij het in één tel klaar speelt." „Soms worden de dingen mij plotseling, als met een schok, dui delijk," antwoordde het meisje eenvoudig, en opeens van onder werp veranderend, riep ze opge wonden „O; tante Kathleen, wie is dat Toch geen patiënte Ik heb nog nooit zooiets snoezigs en liefs gezien." Ze was van haar stoel opge sprongen en keek uit het raam naar een meisje in een witte japon, met een tennisracket in de hand. „Dat is de nieuwste liefheb berij van dokter Stone," vertelde juffrouw Denly op een beetje sarcastischen toon. „Hij en een andere zeer geleerde dokter uit Londen hebben een nieuw systeem uitgedacht voor de behandeling van zielszieken. Dat meisje is de belichaming van dat systeem Neen, zij is geen patiënte, zij is hier om de patiënten te amtisee- ren en hun afleiding te bezorgen, om hen op die manier aan hun droevige gedach ten te onttrekken ;voor hen te zingen, met hen te tennissen en dergelijke dingen meer." Bridget keek haar tante verwonderd aan. „Waarom hebt u bezwaar tegen dat systeem „Omdat ik, eerlijk gezegd, in dokter Stone geen onbegrensd vertrouwen meer heb en bijgevolg argwaan koester tegen al zijn bedenksels. En toch heb ik misschien ongelijk, want zijn Lon- densche collega, dokter Hodgon, dokter Peter Hodgon, iemand, die bekend staat om zijn bui tengewone karaktereigenschappen, is absoluut betrouwbaar. Hij heeft het meisje hierheen ge stuurd, en daarom wil ik haar niet met bevooroor deelde oogen bekijken." „Dat zou u niet kunnen," riep Bridget. „Ze ziet er zoo lief en innemend uit." „Misschien zullen jullie wel vriendinnen wor den," meende juffrouw Denly verstrooid, terwijl zij naar het figuurtje in het wit staarde. „Ik weet het zoo niet, maar het lijkt mij, dat zij een of ander verborgen verdriet heeft, en dat dokter Hodgon haar daarom ook terwille van haarzelf hierheen gestuurd heeft. Maar dit is louter vermoeden het eenige, wat ik zeker weet, is, dat zij Trelane heet Dorpthy Trelane." HOOFDSTUK XVI. ALAN. X^et het beklemmend gevoel, dat hij tenslotte toch misschien heel dwaas had gehandeld en van molshoopen bergen had gemaakt, keek Alan de Fleurige en kleurige Paaschklokjes. zit- slaapkamer rond, die nu zijn \T O heele woning uitmaakte, en die IN O* O aanblik gaf hem een nieuw ge voel van weeheid en ellende. Het goedkoope, het armoedige, het onuitsprekelijk-troostelooze, het grijnsde hem overal tegen in dit slecht gemeu bileerde en slecht onderhouden vertrek. Van eenig comfort was geen sprake, de zindelijkheid liet veel te wenschen over. De gordijnen waren ver schoten en afzichtelijk van kleur en patroon het tot op den draad toe versleten karpet deed hem rillen. Trouwens, de heele onbehaaglijke atmosfeer maakte hem zwaarmoedig. Nooit in zijn gemakkelijk leventje, waarin geld geen rol had gespeeld, had hij een kamer als deze gezien. De ruime toelage van zijn vader had hem in staat gesteld op weelderige en geriefelijke kamers te wonen. Zijn werk als hij het werk noemen kon - had bestaan uit het doorbrengen van eenige prettige uren op een regeeringsbureau, waar zijn werkzaamheden van uitermate lichten aard waren. En nu had hij besloten zich los te scheuren van alles, wat hem ook maar in de verste verte met het verleden verbond. Hij had bij zijn vader en vrienden den indruk gewekt, alsof hij uit Enge land wilde weggaan om een nieuw leven te be ginnen in de koloniën. Maar voorloopig althans wilde hij zijn geboorteland nog niet verlaten, ofschoon hij vurig verlangde niemand weer te zien van de menschen, die hem vroeger gekend hadden. Zijn bezittingen waren opgebor gen in een kleine meubelbewaar plaats, die hij in een achterstraat ontdekt had, o daar had hij ook de kamer gehuurd, waarin hij nu zoo troosteloos rondkeek. Juffrouw Brown, de niet zeer aanlokkelijk uitziende hospita, had hem zonder veel bezwaar in huis genomen, toen hij aanbood een maand huur vooruit te betalen. En ternauwernood had Alan zijn nieuwe kamer betrokken of in de eerste oogenblikken van ge druktheid en verlatenheid werd hij reeds bevangen door twijfel aan de juistheid van het dramatische besluit, dat hij genomen en uitge voerd had. Was hij een dwaze droomer zonder begrip van de werkelijkheid Was hij een dolende ridder, die achter hersenschimmen aanjoeg en tegen windmolens vocht Kwam het er heusch zoo veel op aan, op welke manier zijn vader aan het geld kwam Was hij overdreven kieskeurig? Deze gedachten bestormden hem, terwijl hij zijn bagage uitpakte en de wanhopige leelijkheid van zijn nieuwe omgeving trachtte te verge ten. Dat hij goed gedaan had zijn verloving te verbreken, dééraan twijfelde hij geen oogenblik. Onder deze omstandigheden zou geen man van eer een meisje aan zich heb ben kunnen binden. Maar het geld Was daaromtrent een schikking niet mogelijk en geoorloofd Moe, stoffig, öp van ellende en neerslachtigheid, liet hij zich in een wrakken leuningstoel naast het venster neervallen en voor de duizendste maal liet hij zijn ge dachten gaan over de gebeurtenis sen van de laatste weken, terwijl hij door het met stof bedekte raam tuurde naar het weinig opwekkende panorama van daken en lucht. En terwijl hij daar zoo zat te peinzen en te staren en verloren

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 14