No. 3 VRIJDAG 3 APRIL 1931 55 was in zijn twijfelingen, schoot het hem eensklaps door den geest, hoe Dorothy, bij hun afscheid op zijn oude, ontredderde kamers, gezegd had, dat zij verwachtte, dat hij van zijn leven iets goeds en moois en nobels zou maken. Opeens zat hij kaarsrecht in zijn stoei en zuchtte. Hoe kon hij iets goeds, iets nobels van zijn leven maken, wanneer hij het geld aanraakte, dat ver kregen was op een wijze als zijn vader hem had uitgelegd Kon hij Dorothy in de oogen zien en haar zeggen, dat hij leefde naar beste weten en kunnen, als hij iets van een fortuin aannam, dat gewonnen werd, zooals zijn vader het deed Neen, en nog eens neen, geen cent er van wilde hij hebben. Van nu af aan zou hij op zichzelf aangewezen zijn 1 Hij richtte zich in den wrakken stoel nog rechter op. Komaan, hij was genoodzaakt zichzelf een bestaan te veroveren, maar dat was immers niet méér, dan wat honderden menschen vóór hem gedaan hadden. Hij was nog jong, hij was gezond en sterk, en bij de pakken neerzitten en wanhopen, was heefe- maal niet de manier om aan de moeilijkheden van het leven het hoofd te bieden. Dat zou niet alleen zwak en slap zijn, maar het was ontegenzeglijk het tegenovergestelde van wat Dorothy gaarne zou zien. Dorothy's oogen keken opeens diep in de zijne, het was alsof hij de zachte aanraking van haar hand op zijn arm voelde en haar stem, met dien wonderbaren samen klank van zachtheid en kracht, hoorde. Alïn stond uit den versleten stoel op met het gevoel meester van zichzelf te zijn, en met wan- hopigen moed zette hij zich aan het werk om zich in zijn nieuw, armoedig en ongezellig verblijf te installeeren. En zacht prevelden zijn lippen het woord van den dichter Ik ben de meester van mijn lot. Ik ben de stuurman van mijn levensschip." Naarmate de dagen voortschreden, bleek het Alan, hoe moeilijk het was naar dat dichterlijke devies te leven. Het zoeken naar werk was niet bepaald moed-gevend en toén hij ten laatste een betrekking had gevonden als bediende op een Lente-meelde in de bergen. onbeteekenend kantoortje, werkte de doodelijke eentonigheid van zijn taak er niet toe mee om hem een zonnigen kijk op het leven te geven. Meer en meer begon hij de oude luxe te missen, zijn vroe gere vrienden, zijn heele, vroolijke, onbezorgde bestaan van voorheen. Hij verlangde naar Doro thy en 't was 'n verlammend,ziekmakend verlangen. Hij was eenzaam, wanhopig eenzaam en de eenzaamheid werd een kwellende nachtmerrie. Hij vocht er tegen met alle kracht, hij dwong zich de avonden, die hem zoo eindeloos lang vielen, te leven. Hij werd lid van een club, waarvan ook enkele van zijn collega's van kantoor deel uit maakten, ging er soms heen voor een partijtje biljart óf een spelletje kaart. Maar de laag-bij-de- grondsche gesprekken van deze menschen maakten hem misselijk, zijn eenzame kamer was verre te verkiezen, vond hij, boven hun ruwe verhalen, hun onbeschaafd gelach, de lucht van hun goed- koope tabak. En ofschoon hij wel vreesde, dat zij hem zouden houden voor iemand, die zich op een afstand hield en uit de hoogte op hen neerzag, besloot hij, dat hij liever den naam zou hebben van een hooghartigen dwaas, dan deel te moeten hebben aan de conversatie van het gezelschap op de club. En zoo bleef hem niets over dan den last der eenzaamheid moedig op de schouders te nemen en te trachten kracht te putten uit de herinnering aan Dorothy en aan de woorden, die ze bij hun afscheid gesproken had. HOOFDSTUK XVII MEVROUW THOMPSON. wat prettig, iemand van mijn eigen leeftijd hier te vinden iemand, die volkomen ge zond is." Dorothy keek Bridget aan met oogen, die glinsterden van blijdschap. „Uw tante heeft mij juist naar binnen gestuurd om kennis met u te maken. Bent u werkelijk van plan haar werk te doen, zoolang zij weg is ,Ja, zeker. Tante Kathleen wisselen elkaar wel eens meer af. Zij gaat nu^Wr mijn vader in Marday zorgen en ik doe haar werk hier zoo goed ik kan. Maar het is een heerlijke verrassing u hier te vinden." Bridget keek met welgevallen naar Dorothy's aantrekkelijke verschijning en peinsde„Het verwondert mij niet, dat Donald betooverd is, maar ik durf er een eed op doen, dat zij den man, met wien zij verloofd was, niet vergeten is. In haar oogen is zoo veel verborgen verdriet en als ze glimlacht, is het gewoon om te huilen, zoo aan doenlijk als haar gezicht dan is 1 Ik zou toch wel eens willen weten, waarom die verloving uitge raakt is." „Ik ben hier om de patiënten een beetje prettig bezig te houden en op te vroolijken," vertelde Dorothy, terwijl deze gedachten door Bridget's geest woelden. „Het klinkt erg oppervlakkig in vergelijking met uw werk, maar dokter Hodgon, die mij hierheen gestuurd heeft, zegt, dat het werkelijk een belangrijke factor is in de genezing van de patiënten." „Natuurlijk is het datAls u alleen maar eens denkt aan den invloed ten goede, die er van mu ziek op zielszieken uitgaat. Er zijn zulke verschrik kelijke stakkerds onder 1 U weet, dat dokter Stone er niet op gesteld is, dat de patiënten bij hun na men worden genoemd, maar ik ken toevallig den naam van één dame, met wie ik nog al veel in aanraking ben gekomen. Ze heet Mevrouw Thomp son tante Kathleen heeft het me verteld. Het is No. 8. Ik heb altijd zoo vreeselijk met haar te doen. Het is net of ze voortdurend naar iets of iemand uitkijkt. Vindt u dokter Stone aardig vroeg Bridget plotseling, snel en onverwacht van onderwerp veranderend. Het andere meisje aarzelde een oogenblik,voordat ze antwoordde toen zei ze rustig en ernstig „Neen, ik vind hem heelemaal niet aardig. Hij doet me aan een slang denken. Zijn oogen zijn zoo koud en strak." „De heele man is koud, hij mist de echte men- schelijkheid, zelfs tante Kathleen's vertrouwen in hem begint te wankelen. Hij is een buitengewoon knap medicus, dat staat vast, maar hem aardig vinden of hem graag mogenneen." (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 15