No. 3
DOOR ARCHIE COLLIN
Zuster Lydia Ik ken zuster Lydia welze
is een dochter van de Maitlands in Dorset
shire, en ik heb ze jaren geleden in Lon
den leeren kennen. Hoe kent zij jouw juf
frouw Smith Wat hebben ze met elkaar uit te
staan Natuurlijk zijn de Maitlands keurige
menschen, maar hoe kent zuster Lydia het meisje,
dat je gehuurd hebt
„Ómdat mijn juffrouw Smith, zooals u haar
noemt, in het ziekenhuis is geweest, ja, ze is er
nog ais patiënte. Ze was op de afdeeling van zuster
Lydia."
„Een patiënte?" Lady Marshland's gezicht
werd steeds verbaasder. „Wat vreemd 1 Waarom
is ze in het ziekenhuis Ik dacht, dat je een dame
als juffrouw voor Joan wilde hebben."
„Juffrouw Smith is een dame. Het is heelemaal
een eigenaardig geval." En Gregory vertelde in
't kort het verhaal, dat hij dien morgen op het
verhuurkantoor gehoord had van de vrouw zonder
eigen naam.
„Ze is absoluut een dame, daar is geen twijfel
aan, en ook 'n goed meisje," zei hij aan 't eind van
zijn verhaal, „en ik voel, dat zij de vrouw is, die
ik in Joan's kinderkamer wil hebben, die ik mijn
klein meisje wil zien opvoeden."
„Hm!" was al het commentaar, dat Lady
Marshland ten beste gaf, en na een poosje voegde
zij er aan toe „En wanneer komt ze
„Morgen. Ze wil graag zoo gauw mogelijk uit
het ziekenhuis weg, en zoo gauw mogelijk beginnen
haar eigen brood te verdienen en ik wil graag
zoo gauw mogelijk een juffrouw voor Joan hebben.
Dat alles klopt prachtig. Het zou heusch niet
beter kunnen treffen."
„Ik hoop, dat je opzet goed uit zal vallen," was
het antwoord, en Lady Marshland ging met opeen-
geperste lippen en een staalharden glans in haar
oogen naar haar schrijftafel en opende haar schrijf
map met een vastberadenheid, die te kennen moest
geven, dat het onderhoud was afgeloopen, dat ze
gezegd had, wat ze te zeggen had, en dat de zaak
daarmee uit was.
In ditzelfde boudoir werd den volgenden na
middag juffrouw Smith door den knecht binnen
gelaten en Lady Marshland keek op van dezelfde
schrijftafel en zag een slanke vrouw in een donker-
blauwen mantel en met een nauwsluitend verpleeg
stersmutsje, een mutsje, dat het bronskleurige
haar niet kon verbergen, dat een gezichtje omlijstte
bij 't zien waarvan haar het hart in de schoenen
zonk.
„Dat dacht ik wel," was haar bittere overwe
ging, „waar het schoonheid betreft, is Gregory
net zulk een dwaas als andere mannen. Natuurlijk
heeft het gezicht van dit meisje hem overtuigd,
dat ze bijna een volmaakte engel is."
Haar begroeting was dan ook stijf en vormelijk,
en in het gesprek, dat volgde, beperkte zij er zich
strikt toe om de plichten uiteen te zetten, die
juffrouw Smith zou moeten vervullen. Ze ont
dooide niet in 't minst, en haar optreden was
streng en hooghartig.
„Mijn zoon is een weduwnaar met één klein
dochtertje, en ik bestuur zijn huishouden," zei
zij koud en ze ging voort het dagelijksch werk van
de kinderkamer en de verzorging van kleine Joan
uit te leggen, zooals zij dat zelf alles ingesteld had.
„De vorige juffrouw werd zonder voorafgaande
opzegging weggestuurd ze voldeed volstrekt niet,
hield er haar eigen meening op na en was brutaal.
Ik kon haar niet laten blijven," eindigde ze op
koelen toon. „Anna, het kindermeisje, heeft haar
best gedaan, maar ik hoop, dat u zich spoedig
zult inwerken en dat we verder geen last zullen
ondervinden. Ik heb een grooten hekel aan kwes
ties in de kinderkamer. Ik hoop, dat u er geen
zult veroorzaken."
„Dat hoop ik zeker ook." De ijzige, uiterst
beschaafde stem had 'n prikkelende uitwerking
op de toehoorster. „Ik houd zoo erg veel van kleine
kinderen. Sinds mijn herstel heb ik veel geholpen
met de kleintjes in de afdeeling, en ik vond het
zoo heerlijk ze te verzorgen."
„O. Ik hoop, dat u uw werk hier even aangenaam
zult vinden, dat dit landhuis u niet vervelend en
triest zal lijken."
Haar toon paste niet bij de gevoelens, die
zij uitdrukte, en juffrouw Smith voelde een
steek in het hart en een plotselinge gewaar
wording van verlatenheid. Deze statige dame
met het knappe gezicht en het koude, heersch-
zuchtige optreden deed den wensch in haar op
komen om te keeren en te vluchten. Maar haar
verstand won het van die neiging. Ze moest werk
hebben en met haar weinige getuigschriften
moest het wel moeilijk vallen om werk te krijgen.
Daarom paste het haar, gedwee alle onvriendelijke
bejegening en kilheid te aanvaarden, en moest
ze wel inzien, dat ze in haar tegenwoordige om
standigheden nog gelukkig was geweest, een be
trekking te vinden. Zij volgde Lady Marshland
naar de kinderkamer, nog steeds met dat akelige
gevoel in het hart maar ze hield het hoofd hoog,
vastbesloten om alles, wat komen zou aan te ne
men met een moedig hart en denkend aan Maurice
Sterne's afscheidswoorden „Houd moed
De kleine Joan, een lachend klein wezentje van
drie jaar met gouden krullen, begroette de nieuwe
juffrouw met de vriendelijkheid van een kind, dat
geen verlegenheid kende een kind, dat er voort
durend aan gewend was vreemden te zien. De
kinderkamers waren blijkbaar met de uiterste
zorg ingericht al de ramen lagen op het Zuiden
en zagen uit over de tuinen, die zich aan alle
zijden van het huis uitstrekten. Daarachter zag
men weer de lange hellingen van de Downs, die
als groene golven tot den verren gezichtseinder
reikten.
„Wat een heerlijk, rustig uitzicht 1" riep juffrouw
Smith uit, „en wat een beeldige kamers." Ze keek
om zich heen naar de witte muren, den bekleeden
leuningstoel, het lichte vloerkleed en de gordijnen,
de platen aan den muur, die zoo uitstekend ge
schikt waren om een kind vrooiijk te maken.
„Kleine Joan is een gelukkig kindje. Ze heeft
heerlijke kamers."
„Mijn zoon Iet heel nauwkeurig op alles en op
allen, die met het kind in aanraking komen,"
zei Lady Marshland koel. „Haar moeder stierf
bij de geboorte van Joan en Sir Gregory zorgt zelf
voor alles, wat haar betreft. Hij verzuimt niets
om het kind het leven zoo aangenaam mogelijk
te maken. Hij richt alles voor haar welzijn in."
„Wat prachtig van hem 1 Met al zijn zorg en
die van u kan het lieve schatje haar moeder bijna
niet missen. Maar wat droevig, dat haar moeder
zoo jong gestorven is."
Lady Marshland gaf geen antwoord. Zij voelde
er niets voor het gesprek met de nieuwe kinder
juffrouw voort te,zetten, ofschoon het voor ieder
een met ook maar het minste waarnemingsver
mogen duidelijk moest wezen, dat de nieuwe juf-
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE
In het ziekenhuis van het stadje Rinderly wordt een schoone
jonge vrouw binnengebracht. Tot bewustzijn gekomen, blijkt
zij haar geheugen verloren te hebben. Zij noemt zich in
afwachting, dat zij zich haar eigen naam herinneren zal
juffrouw Smith. Haar afkomst en haar vorig leven blijven
haar onbekend. Dokter Maurice Sterne vat genegenheid voor
de patiënte op, tot ongenoegen van de verpleegster Lydia
Maitland. Juffrouw Smith gaat echter op zijn verzoeken niet
in, daar zij een ring draagt, die haar doet vermoeden, dat zij
tegenover iemand verplichtingen heeft. Na het ziekenhuis
verlaten te hebben komt zij als kinderjuffrouw in dienst bij
sir Gregory Marshland.
frouw van even goeden stand en
opvoeding was als zijzelf, en dat
juffrouw Smith niets aanmatigends
of vrijpostigs had.
„Anna zal u de plaats van alles wel wijzen,"
voegde .de meesteres van het huis er na een oogen-
blik van stilzwijgen nog aan toe. „Anna bedient
u heelemaal en zal uw maaltijden hier boven
brengen. Mijn zoon heeft het zoo geregeld, dat u
en Joan uw maaltijden samen zouden gebruiken
in de kinderkamer. Anna gaat naar beneden naar
de dienstbodenvertrekken maar u gebruikt deze
kamers."
„Maakt u alstublieft geen bijzondere regeling
voor mij," zei juffrouw Smith vlug, met een zekere
verontrusting in haar stem. „Ik kom heelemaal
als een gewone kinderjuffrouw bij u. Ik hoop, dat
Sir Gregory mij niet op een andere manier behande
len zal. Ik zal mij volkomen schikken naar alles,
wat u tot nu toe gewend bent geweest te doen."
„Mijn zoon wenscht de regeling zooals ik het
u gezegd heb," viel de ijskoude stem in. „Wanneer
u zich over iets te beklagen hebt, dan moet u dat
bij hem doen begrijpt u dat goed niet bij mij,
maar bij hem."
„Ik hoop, dat ik mij over niets te beklagen zal
hebben." Juffrouw Smith probeerde luchtig te
spreken, ofschoon de kilheid van de andere vrouw
haar scheen te verstijven. „Ik ben van plan mijn
uiterste best te doen orp naar uw zin te werken;
en ik hoop, dat zoowel Sir Gregory als u tevreden
over mij zullen zijn."
Lady Marshland ruischte na deze woorden de
kamer uit en de nieuwelinge voelde een gewicht
van zich afvallen, toen de deur achter haar dicht
viel. Ze sloot heel spoedig vriendschap, niet alleen
met het kleine meisje, dat aan haar zorgen was
toevertrouwd, maar ook met de roodwangige
Anna, die, om de waarheid te zeggen, zeer onder
den indruk was van de verschijning der nieuwe
juffrouw.
„Die is vast nog nooit in een dienst geweest,"
deelde het kindermeisje later op den dag opgewon
den aan de andere jonge dienstmeisjes mee. „Ze
stopte Joan o zoo fijn in 't bad, maar je kon met
een wel zien, dat ze nog nooit een mevrouw over
d'r eigen gehad heeft. Maar ze heeft iets over zich,
dat me lijkt, en ik houd het met haar. Ze heeft
niks geen drukte hoor, en ze praat nèt zoo vriende
lijk, alsof je geen sikkepit minder was dan zij. 0,
ik mag de nieuwe juffrouw wel al is ze ook door
en door een dame."
De andere dienstboden hadden ook niet veel tijd
noodig om tot de ontdekking te komen, dat ze 't
ook met de nieuwe juffrouw hielden. Terwijl ze
haar eerst met wantrouwen bekeken, in twijfel of
ze haar links moesten laten liggen of bits behan
delen, omdat ze zich aanmatigde een dame te zijn,
gaven ze zich tenslotte een voor een gewonnen voor
haar innemende wijze van optreden. Zelfs Dawker,
de butler, die er uit zag als een burgemeester en
die er een eerezaak van maakte om tegen geen
levende ziel uit de plooi te komen, vond het niet
alleen moeilijk, maar ook onmogelijk om weer
stand te bieden aan juffrouw Smith's zachte ma
nieren en vriendelijken glimlach. Bij meer dan één
gelegenheid liet hij zich zoover gaan, dat hij terug
glimlachte; en hij vertrouwde aan juffrouw Hanlcy,
de huishoudster, toe, dat hij niet verbaasd zou
wezen, wanneer het blijken zou, dat de nieuwe
kinderjuffrouw een heel voorname dame was.
En juffrouw Hanley, die in haar vrijen tijd romans
verslond en een uiterst romantische en „verfijnde'
levensopvatting had, was het onmiddellijk met
den butler eens. Zij neigde ook tot de meening,
dat juffrouw Smith nog eens zou blijken
iemand "van rang en fortuin mogelijk zelfs
een prinses te zijn I Je kon nooit weten.
Iemand, die zoo mooi was als juffrouw Smith,