U1T HET engelsch van l. g. moberly /lis de Wolken breken Ik ben hier pas en misschien mocht ik eigenlijk nog geen opinie hebben," zei Dorothy weer met toenemende aarzeling, „maar hij doet mij denken aan 'n soort machine een altijd wer kende machine. Ik ben er ook zeker van, dat hij knap is zoo knap als een dokter maar zijn kan, maar ik geloof, dat hij de patiënten niet in de eerste plaats beschouwt als menschelijke we zens, die ziek en ellendig zijn, maar als „gevallen"." _ja gevallen, waarop hij proeven kan ne men," antwoordde Bridget met een klank van verontwaardiging in haar stem. „Maar in elk geval, uw deel van het werk is van zuiver menschlieven- den aardden ongelukkigen een klein beetje geluk te brengen. Dat is een prachtige taak." „Een prachtige taak." Dorothy herhaalde deze woorden bij zichzelf, toen zij den volgenden dag na de thee de conversatiezaal binnentrad. Het was een groote kamer met openslaande ramen, die in den tuin voerden en door deze ra men, die op het westen uitzagen, stroomde een zee van gouden licht van de ondergaande zon de kamer binnen. De meubels en gordijnen waren alle in lichte, vriendelijke tinten gehouden. Er stonden bloemen op de tafel, er was een overvloed van boeken en tijdschriften en toen Dorothy zich voor de opengeslagen piano zette, bedacht ze, dat het inderdaad een „prachtige taak" was in deze lichte en prettige kamer den patiënten wat verstrooiing te bezorgen en hen aan hun droevig gepeins te onttrekken. Er waren een aantal dames van verschillenden leeftijd bijeen, sommigen waren bezig met breien en borduren, anderen bladerden doelloos in geïllustreerde tijd schriften, weer anderen staarden in een stoel wezenloos voor zich uit. Twee verpleegsters zaten er met naaiwerk steeds een waakzaam oogje in het zeil houdend. „U gaat een beetje voor ons zingen, wat gezel lig," begon een der patiënten, een oude, ongetrouw de dame, tegen Dorothy. „Dat vind ik toch zoo prettig als u dat doet u hebt zoo'n mooie stem 1" „Ja, ik ga zingen," antwoordde Dorothy, ge lukkig gestemd in het besef, dat de patiënten op prijs stelden, wat zij voor hen deed. Ze sloeg een paar accoorden aan en zette een eenvoudig, melo dieus ouderwetsch volksliedje in. De aanwezigen waren klaarblijkelijk geboeid door haar zang en sommige van de gezichten, die wezenloos of ver veeld hadden gestaard, klaarden op, doffe oogen begonnen te schitteren. Nauwelijks waren de laatste tonen van het lied weggestorven, of Dorothy merkte dat een kleine vrouw van middelbaren leeftijd, die dicht bij het open raam zat, haar in koortsachtige opwinding wenkte. Het meisje ging dadelijk en de kleine dame greep haar japon en trok haar dichter naar zich toe. „Ik zou u graag wat vragen," zei zij, „maar ik vind het niet prettig, dat al die nieuwsgierige bemoeials, die hier bij elkaar zijn, elk woord hooren." „Ik zal een stoel halen, dan kom ik bij u zitten," antwoordde Dorothy vriendelijk, „we kunnen dan een praatje maken en daarna zing ik nog wat." „Ik vind het heerlijk, als u zingt. Het neemt iets van de onrust uit mijn hoofd weg." De kleine dame sprak zacht, met haastigen nadruk. „Weet u, er is onrust in mijn hoofd en niemand kan mij helpen om die weg te krijgen. Maar als u zingt, is het beter." Haar oogen, blauwe oogen met een aandoenlijk smeekenden blik er in, keken naar Dorothy op en het jonge meisje glimlachte terug en legde haar hand op die van de dame, een broodmagere hand, waaraan een te wijd geworden trouwring zat. „Ik ben blij, dat u van mijn zingen houdt," zei ze eenvoudig. „Ik zal straks nog meer zingen en misschien zal uw hoofd dan wat rust krijgen." „Dat geloof ik zeker." Een vage glimlach gleed over het gezicht van het dametje. „U ziet er uit om vertrouwen in u te stellen," ging ze een beetje verlegen voort en haar stem daalde tot gefluister, toen vervolgde ze „Als ik u iets vraag, zult u mij de waarheid zeggen, nietwaar?" „Natuurlijk zal ik dat, tenminste, als ik het antwoord op uw vraag weet." De smalle hand sloot zich stevig om die van Dorothy, terwijl er iets van verlichting in de gejaagde, blauwe oogen kwam. „Nu dan, wilt u mij iets over mijn kindje ver tellen Wat deden zij met mijn baby Hij was zoo lief, zoo'n flinke jongen, maar ik verloor hem, en niemand heeft mij ooit willen of kunnen zeggen, waar hij is. Ze namen hem van mij weg en wanneer ik daaraan denk, wordt de onrust in mijn hoofd hoe langer hoe erger." Dorothy was verbluft. De kleine dame in den leuningstoel was zonder twijfel een stuk over de vijftig, haar gezicht was doorgroefd met rimpels en haar haren waren grijs en toch sprak ze over het verlies van haar baby, alsof dat kortgeleden had plaats gevonden. „Kunt u mij zeggen, waar hij is?" ging de fluisterende stem voort. „U hebt zulke eerlijke oogen, u zult niet probeeren mij te bedriegen en mijn kindje was zoo lief. Ik lijd er zoo ontzettend onder, dat ik het verloren heb." „Ik wilde, dat ik u helpen kon," zei Dorothy, na een pauze, „maar ik ben hier nog vreemd. Maar ik kan u wel zeggen, dat uw baby veilig en gezond is." „Denkt u dat heusch Het werd met zulk een ademlooze gretigheid gevraagd, dat Dorothy een prop in de keel schoot. „Ik denk het inderdaad," antwoordde ze op toon van vaste overtuiging. „Want," redeneerde zij bij zichzelf, „als die baby dood is, is hij zeker veilig en indien hij in leven is gebleven, moet hij nu een volwassen man zijn, in staat voor zichzelf te zorgen." „U denkt dus werkelijk, dat hij veilig is?" De hoopvol opgeheven oogen ontroerden het meisje tot in het diepst van haar ziel. „Absoluut 1" was het geruststellende antwoord. Op het gerimpelde gezicht van haar toehoorster kwam een uitdrukking van tevredenheid. Maar op hetzelfde oogenblik drentelde een van de verpleegsters in de richting van Dorothy. Het was een lange vrouw, met een knap, maar hard vochtig gezicht, strenge, goedgevormde lippen en koele, staalgrijze oogen. Zij keek eerst naar Doro thy en daarop naar de patiënte, die onder haar scherpen blik inéén scheen te krimpen. „Wel, Mevrouw," begon de verpleegster rustig, maar DorotHy had een gevoel alsof er in haar kalmte iets dreigends school, „waar hebben u en juffrouw Trelane het zoo druk over?" „We praten zoo'n beetje over koetjes en kalf jes," verklaarde de kleine dame, stotterend van angst en verlegenheid. „Ik vind, dat ze zoo mooi zingt, het neemt de onrust uit mijn hoofd weg en u weet, zuster Jackson.." „O, ja, ik weet het." Zuster Jackson's harde lach onderbrak den gestamelden zin. „Wij weten KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE: Den avond vóór zijn vijfentwintigsten verjaardag verloofc Alan Drummond zich in-stilte metDorothyTrelane.de nicht van Sir David Trelane. Den volgenden dag verneemt hij van zijn vader een verschrikkelijk en diep beschamend geheim betreffende de herkomst van zijn financien en betreffende zijne moeder. Dit geheim, dat ons nog niet wordt mede gedeeld, doet hem besluiten, zijne liefde en eene eervolle loopbaan vaarwel te zeggen en zonder afscheid naar den vreemde te vertrekken. Een vriend, Donald Montgomery, neemt hem toevallig voor zijn vertrek nog mee naar 't atelier van eene schilderes, mevrouw Carinichaël. Inmiddels heeft dr. Peter Hodgon, een huisvriend der Trelanes, voor eene vreemde elegante dame (mevrouw Bertram genaamd) die haar geheugen verloren heeft, en nu bij hem logeert, een rustig verblijf opgezocht bij juffrouw Fergusson, op eene hoeve, dicht in den omtrek van Het Groote Huis,het verblijf van den geheimzinnigen ouden heerDrummond. Bridget Denly de dochter van den dominee uit dezelfde streek, en nichtje van Donald Montgomery, hoort van dezen laatste omtrent de geheimzinnige verwijdering tusschen Alan Drummond en Dorothy Trelane. Zij ontmoet Dorothy in het sanatorium, waar zij hare tante een poosje als directrice vervangt, en waar Dorothy door dr. Peter Hodgon geplaatst is, zoowel om de patiënten bezig te houden als om zelf wat uit te rusten. allemaal van die onrust. Val juf- Q frouw Trelane er nu maar niet mee lN O» Z7 lastig, en ook niet met uw andere fantasieën." De hatelijke blik, dien ze daarbij op het kleine vrouwtje wierp, wekte Dorothy's diepe veront waardiging. „Neen, neen," stamelde de patiënte, „ik zal probeeren er om te denken." „Ik hoop, dat u het doen zult," klonk het ijs koud en die vermaning ging weer gepaard met een blik, die bij Dorothy het verlangen deed op komen, om die verpleegster een klap te geven in het mooie, wreede gezicht. „Babbelen tegen vreemden is altijd verkeerd," zei de zuster nog over haar schouder, toen ze verder liep. De patiënte kroop weg in haar stoel, alsof ze een geslagen hond was en Dorothy, vervuld van medelijden, legde haar hand weer op de magere, trillende handen. ,,L' zult gauw genoeg inzien, dat ik geen vreemde voor u ben," fluisterde ze geruststellend, „en u kunt me veilig alles vertellen, wat u onrustig, maakt." „Maar zult u het nitt vervelend vinden, als ik u met mijn verhalen aan boord kom Zuster Jackson zei, dat ik u niet mocht lastig vallen, maar ik dacht, dat u misschien zou kunnen weten, waar mijn kindje is. Het is zoo mooi en lief. Als ik mijn kindje maar terug mocht hebben, dan geloof ik, dat de onrust wel uit mijn'hoofd zou wegtrekken." „U moet vooral niet denken, dat u mij lastig valt, als u mij wat te vertellen hebt!" drong Dorothy aan en ze vervolgde: „En ik hoop, dat u mij gelooven zult, als ik u zeg, dat uw kindje gezond is en volkomen veilig." Wéér kwam die glans van verlichting in de oogen van de kleine vrouw. „Wilt u nóg meer liedjes voor mij zingen vroeg ze toen. „Natuurlijk wil ik dat," was het hartelijke ant woord. Dorothy ging naar de piano terug en ze zong het eene lied na het andere, met het besef, dat ze het beste, wat ze te geven had, in haar zang moest leggen om de arme vrouw, die er zoo gretig naar luisterde, op te beuren en te troosten. Voor zij de kamer verliet, trokken de stille blauwe oogen van No. 8 het meisje weer aan haar zijde. „Bukt u zich een weinig, dat ik fluisteren kan," vroeg ze. „Ik wil niet, dat zuster Jackson het hoort. Maar u moet mij beloven, dat u, als u ooit mijn kindje vindt, of iemand ontmoet, die weet waar het is, het mij dadelijk zult vertellen wilt u „Dadelijk," fluisterde Dorothy terug. „Ik be loof het u." De nadering van zuster Jackson deed Doro thy zich omdraaien om een gesprek met een an dere patiënte aan te knoopen, maar toen ze de conversatiezaal wilde uitgaan, legde de verpleeg ster de hand op haar schouder en waarschuwde „Wees verstandig en schenk niet te veel aan dacht aan de klaagliederen van No. 8. Haar geval is volkomen hopeloos. Ze lijdt aan ongeneeslijke waanvoorstellingen en wij weten precies hoe we een dergelijk geval moeten behandelen." „Ik hoop het," antwoordde Dorothy koel, terwijl ze de verpleegster strak in de liefdelooze oogen keek. „Ik ben overigens blij, dat mijn zingen No. 8 en de andere patiënten een beetje opgebeurd heeft." Een gevoel, waarvan zij zich niet direct reken schap kon geven, waarschuwde haar met zuster Jackson niet in discussie te treden over No. 8 en ze verliet de kamer zonder verder een woord te zeggen. Maar de verpleegster keek haar na met een blik vol wraakzucht. „Ken je No. 8, een kleine dame met grijs haar en blauwe oogen vroeg Dorothy dienzelfden avond nog aan Bridget, toen zij in de zitkamer van deze laatste bij elkaar waren. „O, ja, natuur-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 14