No. 4 VRIJDAG 10 APRIL 1931 67 „Heel graag" was het antwoord, „Joan zal dat zeker prettig vinden en misschien zal ik...." „Misschien zult u wat vroeg het meisje dringend, toen juffrouw Smith haar zin afbrak. „Ik wilde iets zeggen, wat misschien flauw klinkt," zei zij, en ze bloosde een beetje. Ik wilde zeggenmisschien zal ik iemand tegen het lijf Ioopen, die me van aanzien kent, en die me kan vertellen, wie ik ben. Ik hoop altijd, dat ik eens op een dag iemand ontmoeten zal, die me kent. Ik stel me zoo voor, dat ik nog eens op straat tegen iemand aan zal loopen, die me een aanwijzing over mezelf kan geven." „ik hoop, dat dat gebeurt," antwoordde Hilda met oppervlakkige hartelijkheid. „Het moet vree- selijk raar en verschrikkelijk wezen om als 't ware jezelf te zijn kwijtge raakt. Voelt u het niet als iets afschuwelijks Want u bent uzelf kwijtge raakt, nietwaar „Dat is precies wat mij overkomen is. Ik heb mezelf verloren en ik weet niet, wat ik doen moet om mezelf terug te vin den. De doktoren verzeke ren me, dat mijn geheu gen wel weer terug zal komen en ondertusschen hoop ik maar steeds, dat eens de een of andere kennis zal komen opda gen, die me mijn verleden zal te binnenbrengen." „Misschien was hé* niet fraai en zal het u spijten als het u te binnenschiet," zei Hilda flauw-lacherig. „Misschien zult u dan moeten inzien, dat u liever niets over uw ver leden geweten had." „Wat het ook moge zijn, ik zou het liever weten," kwam het besliste antwoord. „Ik kom altijd veel liever voor alles eer lijk uit. Ik vind het onuitstaanbaar moeilijk heden uit den weg te loopen en zie ze veel lie ver onder de oogen." „O nou, u moet maar naar de stad komen met Joan en tien tegen een zult u iemand ontmoeten, die u kent." Hilda sprak met de gemakkelijke nonchalance van hen, die alleen aandacht voor zich zelf hebben. „Moeder heeft een hekel aan hotels, en daarom nemen zij en ik kamers, die uitzien op het Park heel mooie kamers. Ik denk, dat Sir Gregory wel spoedig met Joan en u in den auto zal komen ik stel me zoo voor, dat hij het volgende week zal doen, dus zal het niet lang duren eer ik u weer zie." Ze lachte met veel zelfbewustzijn en werkte met haar oogleden op een wijze, die juffrouw Smith niet kon uitstaan. „Maar het meisje is erg moot," moest ze toegeven, „om Sir Gregory geen onrecht te doen, ze is betooverend mooi en ze Iaat zich alleen van den meest innemenden kant zien. Hij zou al een buitengewoon scherpzinnig man zijn als hij daar doorheen het echte meisje, dat er achter steekt, kon zien. Ik denk, dat geen enkele man dat zou kunnen." Hilda had gelijk gehad, toen ze zei, dat Sir Gregory wel spoedig met zijn dochtertje en haar juffrouw in den auto naar de stad zou komen, want slechts drie dagen na het vertrek van moeder en dochter Brakesbury stapte hij met Joan en juffrouw Smith erbij voor de deur van een huis aan de noordzijde van het Park uit, en werd binnen gelaten in een fraai en weelderig gemeubelde ontvangkamer. Mevrouw Brakesbury,een onbeteekenende, goede ziel, wier leven voornamelijk geregeld werd door Hilda en Hilda's plannen, verwelkomde hen har telijk. Ze was gesteld op Sir Gregory en ze hield echt van kinderen, terwijl ze voor de mooie kinder juffrouw met haar vreemde geschiedenis een romantische en sentimenteele bewondering had opgevat. ..U zult hoop ik al de tekortkomingen in het eten willen verontschuldigen," zei ze tegen Gre gory. „Ik heb het maar eenvoudig gehouden voor dit kleine meisje, en dan zouden we ook immers naar den Dierentuin gaan vanmiddag. Vindt u dit geen heel aardige kamers babbelde ze voort tegen juffrouw Smith, terwijl Hilda beslag legde op Gregory. „Toen ik er voor het eerst met mevrouw Sadler over kwam spreken, was ze zeer in twijfel of ze ons nemen kon. Ze zei, dat ze niet zeker wist, wanneer de echte huurster zou komen opdagen, en zij vond het niet prettig de kamers weg te geven, als ze al in zekeren zin verhuurd waren Maar de echte huuftter is zelfs nu nog niet ver schenen." „De echte huurster herhaalde juffrouw Smith Lente in Rotterdams omgeving. nogal verstrooid, omdat haar aandacht werd af geleid door Hilda's pogingen om Joan aan te halen en Joan's beleefde weigering om aangehaald te worden „de echte huurster," zei zij 'voor de tweede maal, en ze was er zich schuldig bewust van, dat zij ergens den draad verloren had, dat mevrouw Brakesbury's stem maar door was ge gaan en ze verzuimd had, antwoord te geven op het juiste oogenblik. „Ja, het was erg vervelend voor mevrouw Sadler, maar erg gelukkig voor ons," ging mevrouw Bra kesbury gemoedelijk voort, en ze genoot van het nieuwe om, zonder onderbroken te worden, een verhaal te vertellen, iets, wat haar ongeduldige dochter haar zelden toestond. „Mevrouw Sadler had deze kamer en een slaapkamer verhuurd aan een dame, die ergens hier uit Londen kwam ik ben vergeten vanwaar ze heeft het mij gezegd, maar het doet niets ter zake waar was ik ook weer O, ja, de kamers waren aan deze dame ver huurd, ik ben haar naam ook vergeten, niet, dat het er veel op aankomt, want ze is in elk geval een vreemde, alleen, ik weet niet waarom, in teresseerde het me allemaal, en mevrouw Sadler is zoo'n aardige vrouw, en het speet me, dat ze een beetje van streek was over een huurster. Maar, waar had ik het over? Deze dame zou op zekeren dag van buiten komen zooals ik u zei, ben ik vergeten, waar ze vandaan kwam. Ze had de kamers voor eenige maanden gehuurd, geloof ik, maar ze kwam maar niet. Ze bleef maar weg en zond ook geen boodschap." „Wat vervelend voor de verhuurster, maar, zooals u zegt, wat gelukkig voor u," zei juffrouw Smith, toen er een pauze kwam, waarin mevrouw Brakesbury haar krachten kon verzamelen. „Ja, gelukkig voor ons. Maar het was heelemaal nogal raar, zoo raadselachtig. Want, ofschoon zij zelf niet kwam, haar koffers kwamen wel, en ze zijn sindsdien voortdurend hier geweest, nooit opgeëischt en mevrouw Sadler weet niet, wat ze er mee doen moet. Ze voelt, dat het allemaal zoo vreemd is, en toch weet ze werkelijk niet, wat ze doen moet." „Waarom schrijft ze niet aan die dame, en vraagt het haar Het zal eenvoudig beteekenen, dat die dame, nadat ze haar koffers had verzonden, ziek geworden is, of op de een of andere manier ver hinderd om te komen, en het lijkt zoo eenvoudig voor mevrouw Sadler om haar te schrijven. Ze is zeker op het laatste oogenblik verhin derd." „Als dat zoo was, waarom heeft ze dan niet aan mevrouw Sadler geschreven?" „Ja, waarom heeft ze dat niet gedaan, dat zeg ik ook vond juffrouw Smith eveneens.,, Waarom deed ze dat niet Dat vraag ik mij af. Het schijnt vreemd, als men er over nadenkt. Het is zoo eigenaardig, je kof fers te laten gaan en er nooit naar te vragen 1" „Het is alles bij elkaar erg zonderling," vatte mevrouw Brakesbury sa men, en ze was meer en meer verrukt zulk een belangstellende toehoor ster te hebben gevonden. „Mevrouw Sadler heeft naar de plaats geschre ven, waar haar huurster vandaan zou komen, maar zij kreeg alleen haar eigen brief terug, met een adresverandering in een onbeschaafd hand schrift. Toen schreef ze naar den eigenaar van het huis, waar de dame buiten gewoond had, geadresseerd „Aan den eigenaar" weet u, en ze kreeg een heel gebrekkig geschreven brief terug, waarin gezegd werd, dat de dame daar alleen ka mers had gehad en wegge gaan was en dat mevrouw Sadler's adres het eenige was, wat ze had achtergelaten En zoo is het nu een volkomen mysterie, de koffers van de dame hier, haar kamers onbezet. Dus trokken Hilda en ik er in, en mevrouw Sadler zegt, dat er geen reden is, waarom we hier niet zouden blijven, daar er taal noch teeken is van de echte huurster. En we blijven er maar in, want het is hier erg geriefelijk, en ik denk, dat, als de dame nu komt, mevrouw Sadler haar niet meer zal willen nemen na al dat geharrewar. Ze hoeft haar werkelijk niet meer te nemen, daar ze mevrouw Sadler zoo lang in onwetendheid over haar verblijf gelaten heeft." Mevrouw Brakesbury, die verdiept was in haar verhaal, had niet opgemerkt, welke uitdrukking er op het gezicht van haar toehoorster gekomen was, maar toen ze ophield, leunde juffrouw Smith naar voren en hijgde naar adem. „Ik denkzei ze. „Ik denk, dat.... O, natuurlijk is het niet mogelijk, zoo'n samenloop van omstandigheden zou al te veel op een roman gelijken, maar ik vraag me af, of mevrouw Sadler mij misschien kent. Zou het misschien mogelijk wezen, dat mevrouw Sadler me de aanwijzing geeft, die ik noodig heb om er achter te komen, wie ik ben VI. DE BAGAGE. t-Jilda ving de laatste woorden van juffrouw Smith op, en sprong in plotselinge opgewon denheid van haar stoel op. „Mevrouw Sadler Bedoelt u onze kamerver huurster? Waarom zou ze u kennen? O, u denkt toch niet, dat u die dame zou kunnen wezen, die ze verwachtte en die nooit op kwam dagen Zou u het werkelijk kunnen zijn O, wat spannend, wat vreeselijk interessant (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 7