No. 6
VRIJDAG 24 APRIL 1931
107
overloopen hij meende het niet te kunnen uit
houden. De hitte alleen was al bijna ondraaglijk.
En wat er nog voor narigheid aan toegevoegd
werd, vermeerderde de kwelling tot het uiterste.
En boven alles, erger dan de hitte of de vervelende
lachende negers of de kwellende insecten de
post was niet gekomen. Het scheen bijkans ondraag
lijk, dat de post niet gekomen was, de post zou
hem zeker een brief van Leslie brengen Er was
iets met al haar andere brieven gebeurd. Hij had
er niet één van haar ontvangen sinds hij was
aangekomen maar hoe kon men verwachten, dat
in dezen uithoek ooit brieven veilig zouden aan
komen, daar ze gebracht werden door inlandsche
boden, die ze konden afleveren of ook niet Dat
hij Leslie's brieven niet had ontvangen, droeg
duizendvoudig bij tot den geheelen opgehoopten
last van ellende, dien de hitte en de koorts op hem
gelegd hadden en ofschoon Geoffrey Fraser in
normale omstandigheden zou gelachen hebben
om zijn eigen moeilijkheden en zichzelf een stom
men ezel zou genoemd hebben, had de ziekte
zoowel zijn geestkracht als zijn lichaam ondermijnd,
en hij was voor het oogenblik niet in staat om te
strijden tegen zijn uiterste neerslachtigheid.
Het was ondraaglijk, dat er geen brief was van
Leslie, geen brief van haar. Als haar brieven maar
kwamen, die gedachte ging voortdurend tergend
door zijn hoofd als Leslie's brieven niet zoek
waren geraakt, zou hij zich weer een man voelen
hij zou met nieuwen moed het hoofd kunnen bie
den aan de moeilijkheden of ontberingen, die er
voor hem lagen. Maar zoo scheen alle energie
hem te ontzinken. Hij kon zichzelf niet opwekken
tot eenigen moed of kracht.
Hoe lang was het al geleden, sinds hij het laatst
van Leslie gehoord had Hij fronste zijn wenkbrau
wen bij een vergeefsche poging om zich dat te
herinneren, maar de dagen en weken begonnen
samen te vloeien op een vreemde en onsamen
hangende wijze en hij kon zijn dwalend geheugen
maar niet op eenigen bijzonderen datum vestigen.
Hij was zeker een maand of was het twee maan
den op deze plek in het bosch geweest, dat bosch,
dat voor hem op een dwaze nachtmerrie was gaan
lijken. Er hadden hem geen brieven van Leslie
bereikt sinds de expeditie hem hier achtergelaten
had met zijn kleine groep inboorlingen hij was
er zeker van, dat hij hier geen brieven van haar
gehad had. Had hij dien eenen brief vol liefde,
die al versleten en bijna aan flarden was door het
voortdurende lezen, gekregen, toen hij nog
in de kuststad was, honderden mijlen ver
Of had hij hem op den missiepost ontvan
gen, waar die vriendelijke missionaris met
het bleeke gezicht en de erg blauwe oogen
hem zoo gastvrij onthaald had, vol voor
komendheid Waar ter wereld had Leslie's
laatste brief hem bereikt
Hij kon het zich niet precies meer herin
neren, maar heel zeker was er sinds de
komst van dien brifef van Leslie geen andere
meer aangekomen. Die ellendige boden 1
Hij herhaalde deze woorden met irriteerende
eentonigheid. Die ellendige boden Je kon
er volstrekt niet zeker op rekenen, dat ze
de brieven veilig overbrachten. En deze
open plek, deze gehate plek, waar het oer
woud hem eiken dag dichter scheen in te
sluiten, was efg afgelegen, erg moeilijk te
bereiken. Zeker geen wonder, als de boden
hem niet vonden, opzettelijk of nietMaar
hij wilde nieuws van Leslie. Hij wilde het met
een wanhopig, hongerig snakken ernaar, dat
zijn hart verscheurdeen even veegde hij
met zijn hand over zijn oogen, want de zware
plantengroei en de roode hemel begonnen
ineens te schemeren in een nevelsluier.
Leslie's gezicht keek naar hem uit eiken
hoek van zijn tentLeslie's gezicht scheen
naar hem te turen door de boomen Leslie
scheen haar handen smeekend naar hem uit
te strekken. Hij probeerde zich haar dage-
Hjksche leven in het verre Engeland voor te
stellen, waar zeewinden over de heuvels
woeien waar de hei op de vlakten in pur
peren bloei zou zijn waar koele rivieren
zich door de weilanden kronkelden en daar
aan het strand van Cornwall zouden de
golven op de rotsen uiteenspatten met
heerlijk wit, groenachtig schuim. Deze
beelden brachten hem bijna tot waanzin, „Onder door en bonen oner", bij 't Stokmschi>erlaat Ie Rotterdam.
zooals ze voor zijn geestesoog elkaar afwisselden,
en ze kwamen telkens terug.
Hij streek zijn klamme haar van zijn voorhoofd
weg en bewoog onrustig. HemelWat had je er
aan, te denken aan heuvels en hoogvlakten en
schuimende golven, als je was ingesloten door
een weelderigen plantengroei, die naar verrotting
stonk als de hemel je hersens verschroeide en
het merg in je beenderen opdroogdeAls alle
water, dat je kon krijgen, troebel warm en wee
was, in 't geheel niet op echt water leek Het
was beter, alle herinnering aan Engeland en zijn
heerlijk koele schoonheid naar den versten achter
grond van je gedachten te verbannen, dan te
snakken naar wat zoo afschuwelijk onbereikbaar
was. Maar Leslie weer keerden zijn gedachten
terug. Waar waren Leslie's brieven Waarom
kwamen ze niet Waarom kwamen ze niet Die
vraag klopte nu als een aderslag in zijn hersens,
en hij stak zijn hand uit om een handvol papieren
en brieven te bereiken, die op de tafel naast hem
lagen. Enkele maandbladen een paar kranten,
die zijn oude vriend Jack Carter gezonden had
drie brieven van zijn oude tante Marion, de eenige
levende bloedverwant die hij bezat twee brief
kaarten van Jack, die nooit een goed brieven
schrijver geweest was en 'n gezellige brief van
mevrouw Vivian, die vriendelijke vrouw, die steeds
zijn vriendin gebleven was sinds de dagen, dat
hij gedurende den oorlog in haar huis als patiënt
was geweest.
Wat scheen het nu alles lang geleden de oor
log, zijn verwonding, de prettige dagen op Burnet
Manor, het beeldige huis der Vivians. Al die dingen
schenen zoo ver, zoo verde eenige levende wer
kelijkheid was dit bosch, dat hem van alle kanten
insloot, en de hitte, die zoo ondraaglijk was ge
worden, dat hij voelde, dat hij op 't punt stond te
bezwijken.
Met een steeds groeiend besef van de waardeloos
heid, de beuzelachtigheid van alle dingen, dat
zwaar op hem drukte, leunde hij achterover en
sloeg de gloeiende zon gade, die achter het oerwoud
ondergingen ofschoon dit ondergaan weinig
verschil in temperatuur bracht, was toch dat
oven-achtige gevoel verminderd, en Fraser stond
op en haalde diep adem. Het verdwijnen der zon
gedurende enkele uren beteekende het verminde
ren van de spanning, die eiken dag moeilijker te
verdragen was geworden en hij slaagde er in,
het avondeten, dat de bedienden hem opdroegen,
tot zich te nemen, weliswaar niet met eetlust,
maar tenminste zonder den hevigen afkeer, dien
alle voedsel hem bij de verzengende hitte van den
dag inboezemde. En toen, juist bij het eindigen
van de korte schemering en het intreden van den
Afrikaanschen nacht over het oerwoud, zijn
bediende Zala binnenkwam met het welkome
nieuws, dat de bode met de post was aangekomen,
bracht hij zichzelven bijna tot opwinding. Maar
het was een heel klein pakje, dat men hem over
handigde, zóó klein, dat zijn hart zoo zwaar als
lood werd.
Een onderzoek van een oogenblik toonde hem,
dat de zoo verlangde brief er niet was Er was
niets van Leslie, zelfs geen briefkaart, en de wanhoop
sloeg als een golf over hem heen. Geheel lusteloos
opende hij zijn correspondentie, die bestond uit
twee brieven en een courant. De eerste brief was
geadresseerd in 'n onbeschaafde hand, die hij ge
heel niet kende, de andere in het keurige ,oude-
dameshandje van zijn tante. Dezen brief legde hij
terzijde om hem later te lezen. Hij voelde, dat hij
al van buiten kende, wat de inhoud zou zijnpraatjes
over al de onbelangrijkheden, die in Hartsbridge
gebeurden, waar zijn tante, juffrouw Ventham,
woonde commentaar op zijn laatsten brief aan
haar en een opsomming van de boeken, die zij
las. Daaruit zou tante Marion's brief zonder twij
fel bestaan. En de andere brief Hij keek eens
naar het onregelmatige, onbeschaafde schrift,
naar zijn naam G. Fraser en vroeg zich onwille
keurig af, wie de schrijver wel kon wezen.
Maar toen hij tenslotte de enveloppe had open
gescheurd, en van den inhoud van den brief had
kennis genomen, verdween zijn lusteloosheid.
Hij ging kaarsrecht in zijn stoel zitten en las de
enkele slecht gespelde, slecht geschreven regels
telkens over, terwijl zijn hart bonsde, en 'n asch-
vaie kleur op zijn gezicht kwam
„119 Dragestraat, N.W.
Eer uw dit krijg zal ik de dame jufrouw
Leslie opzoeke en er de waarheit vertellen
ik hep er adres ze sal lije net als uw mijn
doet lije. Maisie"
De grijze kleur van zijn gezicht veranderde in
spierwit de brief gleed uit zijn handen en flad
derde op den grond en toen spoedig de trouwe
Zala kwam kijken of zijn meester goed verzorgd
was voor den nacht, vond hij dien meester in zijn
stoel liggen, bewusteloos, als dood met
gesloten oogen en zwakke, bijna onmerk
bare ademhaling, zijn gezicht was lijk
kleurig.
VIII. VRUCHTELOOS ZOEKEN.
\7ier weken na het bezoek aan den die-
rentuin en aan mevrouw Sadler's kamers
verscheen op een ochtend juffrouw Smith
in de bibliotheek, waar Sir Gregory aan zijn
schrijftafel zat, en naar haar opziende, zag
hij, dat ze een open brief in de hand hield
en dat er een verontruste uitdrukking op haar
gezicht was.
„Ik houd er niet van om u lastig te
vallen," zei zij, „maar ik heb een brief gekre
gen, die me een raadsel lijkt en ik zou er
graag uw raad over inwinnen. Het heele
geval is een raadsel, ik begrijp er niet het
minste van."
„Gaat u zitten, juffrouw, en laat mij dien
brief eens zien." Sir Gregory glimlachte
vriendelijk tegen haar en stak zijn hand uit.
„Om te beginnen, van wie is hij
„Van mevrouw Sadler, die aardige vrouw,
die de kamers verhuurt, waar mevrouw en
juffrouw Brakesbury woonden, de kamers,
waar die juffrouw Reynolds zou gekomen
zijn en nooit verscheen."
„Ja ja natuurlijk, ik weet het."
Gregory nam den brief uit de enveloppe en
las hem langzaam door. „Wel, wel, wat
eigenaardig," riep hij uit. „Blijkbaar gaat
iemand zich met die ongelukkige juffrouw
Reynolds bemoeien, of iemand wil het haar
lastig maken. Wat een vreemde, onbegrij
pelijke geschiedenis," en het eerste blad van
den brief omslaand, las hij hem nog eens,
hardop en langzaam.
(Wordt voortgezet)