ataJUó QngevaUm-üeMekeïiny No. 7 VRIJDAG 1 MEI 1931 133 Toen moet hij ingeslapen zijn. Bij het ontwaken stond de gemeentebode voor hem en overhandigt hem een geopenden brief met een rood zegel daarin schrijft de secretaris van de groote Duit- sche stad aan het kleine bergdorpje Sosmin, dat de dochter Oticko van den houthakker Josef Hruby eenige dagen geleden in het gemeentelijke ziekenhuis overleden isDe gemeente Sosmin moet het hulpbehoevende kindje van die dochter laten afhalen, anders wordt het over de grenzen gebracht naar Oostenrijk. De kleine houthakker zit gebogen over den brief. Langzaam, heel langzaam dringt de beteekenis van dat schrijven tot hem door. Met groote, weemoedige oogen staart hij den gemeentebode aan. Die zegt niet anders dan „Wil je erheen reizen, om het kind te halen „Ja, dat wil ik doen," zegt josef Hruby met vaste stem en staat op. Maar zijne knieën knikken. Laat in den avond is Josef uit Sosmin afgereisd. Hij heeft nog nooit in een trein gezeten... dan alleen dien eenen keer, dat ze hem jaren geleden als militair naar Triest stuurden. Nu rijdt hij gedurende een langen, zwar ten nacht door donkere wou den, over hooge bergvlakten, door rookende tunnels. De morgenschemering breekt aan. Josef Hruby ziet wijduitgestrekte vlakten om zich heen. Om de grauwe wereld heen rijzen slechts torenhooge schoorsteenen met zwarte rookpluimen ten hemel. Nader en naderbij komen die schoorsteenen en hun rook wordt rossig ge kleurd door de opkomende morgenzon... altijd, altijd komen ze nader Berlijn De oude houthak ker staat op een plein om ringd door hemelhooge ho tels. Het is ochtend. Toete rende auto's met koffers be pakt razen hem voorbij hij blijft staan en staart sidderend naar een onbekende wereld, waarin hij zoo alleen terecht gekomen is En hier moet hij zijn kleinkind zoeken I Hij zet zijn bundeltje bagage neer en zoekt naar het papier met bet adres, dat de gemeentebode voor hem heeft opgeschreven. Hij zoekt. Hij zoekt in al zijn zakken. Hij vindt het niet meer. Hij heeft het verloren. Dan gaat hij op een bank van het groote stationsplein zitten en begint bitter te schreien. Een politieagent komt naar den weenenden man toe. Het duurt een kwartier eer hij den ouden houthakker verstaan en begrepen heeft. Dan brengt hij hem naar het bureau. Daar deelt men hem mede, wanneer zijn kleinkind geboren is en waar het zich op dat oogenblik bevindt. Het is ergens in het Noorden der stad. Ver weg. De inspecteur geeft den ouden houthakker een agent mee ter geleide. josef Hruby heeft sedert gisterenavond nog geen stukje gegeten. Hij zegt geen woord. Hij bemerkt honger noch dorst. Hij wil slechts naar zijn kleinkind. Ten slotte steken ze met hun beiden een duis tere, hoogommuurde binnenplaats over, de Bo- heemsche houthakker en de beambte, dwars over de binnenplaats en dan vier trappen hoog. Boven schellen ze aan 'n deur, waar de pleegouders van de kleine Josefa wonen Berginann en echtgenoote. Juffrouw Bergmann kijkt de beide mannen met groote verwonderde oogen aan. Ze begrijpt hcele- maal nog niet, wat ze van haar verlangen. Maar dan vullen hare oogen zich met tranen. „Moet ik het kind afgeven Dat kleine, lieve kind De oude houthakker knikt van ja. Hij verstaat niet zoo heel veel Berlijr.sch. Hij ziet echter wel, hoe liefdevol bezorgd zij over zijn kleinkind is. Hij grijpt de hand der jonge vrouw en streelt die zachtjes Snikkend gaat de jonge vrouw in een zijkamertje en komt terug met het kind in haar armen. Ze liefkoost en streelt het en wil het niet loslaten. En ze snikt hartbrekend. De oude Hruby en de be ambte weenen met haar mee. Juffrouw Bergmann legt eindelijk weenend het kind in de armen van den ouden man. Zachtjes, o zoo teeder. de oude Hfuby met de kleine Josefa op zijn ■schoot.... Droevig kijkt hij naar het kleine ge zichtje. Dat kindje zal nu bij hem wonen, tot hij oud is geworden en haar alleen moet achter laten Zal hij het nog beleven, dat ze naar hem komt opstijgen door het bergwoud met een rood hoofd doekje en papaverroode kousjes Treurig staart hij in het kleine gelaat, als wilde hij daarin lezen De trein raast voort.... denzelfden weg terug De ossenmagen, een vervoermiddel, dal nog in vele Portugeesche steden dienst doet. En hij ziet een klein gezichtjeen dat heeft de oogen van de jonge vrouw, die dertig jaar ge leden in een rood hoofddoekje en met papaver roode kousjes den berg opklom naar hem toe in het dichte woud en het heeft de blonde haren van het meisje, dat indertijd met den zwarten Nepo- muk weggetrokken was. Hij streelt en kust het kind en geeft het allerlei lieve naampjes. Onder stroomende tranen door lacht juffrouw Bergmann nog, alsof ze zich toch nog verheugde „Jadat zie ik wel indat kind moet naar haar opa en ze pakt alles bij elkaar, wat ze voor het kind gekocht heefteen wit manteltjegebreide slofjes en een roodzijden puntmutsje. „Dat moogt u allemaal hebben! Ja, neem het gerust maar mee dien zijn dochter eens met den zwarten Nepomuk heengereisd is. En hij denkt „Kleine Josefa, wat zal er van jou worden, als ik je eens verlaten moet". Op dat oogenblik haalt een reizende violist tusschen een groepje arbeiders in den anderen hoek van den wagon zijn viool voor den dag en begint te spelen. De kleine Josefa woelt haar kopje los uit den doek en luistert toe met wijd open oogjes En de oude man houdt gauw de oortjes van de kleine Josefa dicht De mannen dalen de trappen af. Van boven af door de gesloten deur heen klinkt nog een zacht geween. Op een bank in de wachtkamer van het sta tion zitten de oude Josef en de politieagent. Het kind slaapt. Daarom pra ten ze heel zachtjes. En dan komt de trein voor. De trein rolt door den nacht naar Bohemen toe en op de harde banken van de vierde klasse zit SINDS ONZE LAATSTE OPGAVE KEERDEN WIJ, TENGEVOLGE ONZER I DE VOLGENDE BEDRAGEN UIT, AAN Gravemaker, Compasstraat 42, IJmuidenf 300.— A. Rog, Goereeschestr. 11. den Haagf 300. H. Kievit, Burgem. Overdorpstr. A63, Nieuwe Tonge f 30. pi C. Molhoek, Goudscheweg 121a, Rotterdamf 60. I G. de Willigen, Arnold Hoogvlietstraat 74, Vlaardingen f 60. f 750.. Vorig totaal bedrag f 214.271. Nieuw totaal f 215.021.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 13