No. 7 VRIJDAG 1 MEI 1931 127 Alphen a. d. Rijn Ah de baI in 'I mater is gevallen. stond tc kijken naar Bryant's gestalte, tot deze een niet te onderscheiden punt werd, tusschen honderd andere even onduidelijke punten En nu schreef Bryant hem om zijn hulp voor een pa tiënt tc vragen. Den laatsten keer, dat hij van den besten kerel gehoord had, eenige maanden geleden, had Bryant gezegd, dat hij het binnenland zou ingaan met de een of andere expeditie, en aan die expeditie had hij natuurlijk dezen brief te danken. Maar hoe Bryant in deze moeilijkheid te helpen, dat was de vraag. Sterne nam nog eens den brief van zijn vriend op, en las hem voor de derde maal door. Er stond een onbekende naam boven van de een of andere plaats in de wildernissen van Afri ka en de brief zelf was niet zeer lang. „Beste Sterne," luidde hij, ,,'t is menig jaar geleden, dat we elkaar voor het laatst gezien hebben, maar ik ben niet vergeten, hoe men steeds bij jou kon aankloppen om hulp in't een of andere geval. Kan je me nu helpen Ik heb hier in deze wildernissen een man aangetroffen, die me niet weinig belang inboezemt. Ik vond hem ergens op een erg afgelegen plaats, heelemaal stapelzijn bedienden waren bijna radeloos en wisten niet, wat ze van hem moesten denken of met hem moes ten doen. Ik ben er in geslaagd hem tot de kust te krijgen en wil hem naar huis zenden. Voor zoo ver ik kan nagaan heeft hij geen bloedverwanten in Engeland zou jij hem mogelijk kunnen afhalen en voor hem zorgen, tot hij weer op z'n eigen bee- nen kan staan Zend me een telegram zoodra je dezen brief hebt, en dan zal ik hem met de volgende, boot zenden. Hij kan nu nog niet reizen. Hij heet Fraser en 't is een heel fatsoenlijke kerel, een heer. Doe, wat je kunt, beste vrind. Als steeds je J. Bryant." „Arme kerel, heeft een van die geheimzinnige Afrikaansche koortsen, erg interessant om te be- studeeren, afschuwelijk om door te maken." Sterne's blik verliet het beschreven papier en dwaalde weer naar de verre heuvelen onder den wijden hemel. Goede Bryant I Net iets voor hem om schipbreukelingen te redden en bij den weg neergevallen reizigers te helpen. Bryant was er altijd zoo een ge weest, zelfs in vroeger dagen al in het hos pitaal en natuurlijk wilde hij alles doen om Bryant terzijde te staan, om den schip breukeling over te nemen als 't ware, en den armen kerel voor uit te helpen. ,,'k Zou hem zelfs hier kunnen nemen, als er een kamer leeg is, wanneer hij aan komt," mompelde de inwonende geneesheer, terwijl hij zijn brieven bij elkaar raapte en van de tafel opstond. „Ik zal er eens met zuster Lydia over spreken." Gedurende de tijde lijke afwezigheid van de directrice deed zus ter Lydia haar werk, en toen dokter Sterne na zijn morgenronde naar haar op zoek ging, vond hij haar in de zitkamer der direc trice, die naar 't zuiden uitzag over de wijde uitgestrektheid van het heuvelland. Er kwam een lichte blos op haar gezicht, toen ze zag wie geklopt had, maar ze begroette Sterne rustig en met een zekere verkillende waardigheid, die niet geleek op haar vroe gere, vriendelijke houding. Reeds lang had deze verandering in haar gedrag den dokter verwon derd, maar met de traagheid van begrip van alle mannen had hij haar nooit in verband ge bracht met die mooie patiënte zonder geheugen juffrouw Smith. Zuster Lydia luisterde naar alles, wat hij haar vertelde over het verzoek van dokter Bryant, en glimlachte een ietsje sarcastisch. „Krijgen we weer iemand, die alles vergeten heeft vroeg ze, en Sterne vroeg zich af, waarom haar hand een beetje beefde, toen ze een pen op de schrijftafel, waaraan ze zat, verlegde. „Denkt u, dat deze mijnheer Fraser een soort tweede juffrouw Smith is Heeft hij geen idee, wie hij is of waar hij vandaan komt „O, dat denk ik wel niet." Sterne ergerde zich over zichzelf, omdat het bloed hem naar het voor hoofd steeg. „Ik stel me voor, naar wat Bryant zegt, dat die arme kerel, Fraser, een ernstigen aan val van malaria heeft gehad, en ik denk, dat de reis naar huis wonderen voor hem zal doen. Er is in den brief geen aanduiding, dat de man zijn geheugen verloren heeft. Maar als hij, in Engeland aangekomen, nog dokters- en verpleegstershulp noodig heeft, dan, moet ik zeggen, zou het verba zend interessant wezen hem hier te hebben. Tro pische ziekten hebben altijd mijn belangstelling en u zult ook graag iets nieuws zien, nietwaar zuster? U ziet altijd graag alles, wat nieuw is. Die Afrikaansche ziekten zijn verbazend interes sant. Ik zou zeker het geval graag hier hebben." Er was bijna een smeektoon in zijn stem. Hij merkte, dat zijn vroegere vriendin en kameraad minder dan haar gewone belangstelling in hem en zijn gezegden toonde, en hij kon zich deze veran dering in haar niet verklaren. Dat zij in hem een verandering bespeurd had, daar was hij zich vol komen onbewust vanhij zou zeker de gedachte aan een verandering bij hem teruggewezen hebben. Helene Maitland in het ziekenhuis zuster Lydia was in zijn oogen nog hetzelfde, wat ze altijd geweest was, zoolang hij haar kende, een uitste kende vriendin, een goede medewerkster, een kameraad, in wie elke man plezier zou hebben. Maar ze was voor hem nooit meer dan dat geweest en hij zou er evenmin van gedroomd hebben zijn gevoelens voor haar te vergelijken met wat hij voor juffrouw Smith voelde, als hij ervan gedroomd zou hebben naar Mars of naar de maan te vliegen I Deze twee vrouwen waren voor hem twee uiter sten en zijn gevoelens voor haar verschilden even eens oneindig veel. „O, ik zal zeker dat tropische geval heel interes sant vinden," antwoordde zuster Lydia als 't ware terloops, wat haar toehoorder weer verbaasde „dat wil zeggen, als ik nog hier ben, wanneer hij komt. Dat weet ik niet zeker." „Nog hier? Wat bedoelt u in 's hemelsnaam? U gaat toch zeker niet uit Rinderly weg?" „Ik denk, dat ik heel waarschijnlijk van hier wegga." De zuster poogde luchtig te spreken. „Ik wil niet een soort weekdier worden in dit zieken huis en ik heb een heeleboel plannen voor ander werk in mijn hoofd. Ik kreeg een goede aanbieding van mijn vroegere hospitaal, het St. Bernards- ziekenhuis, net een paar dagen geleden." „Sapperloot, u moet een aanbod van het St. Bernardsziekenhuis zeker niet afslaan," riep Sterne hartelijk uit, veel meer van harte, dan het de vrouw aan de schrijftafel aangenaam was. „Ik beschouw het St. Bernardsziekenhuis altijd als het allerbeste der Londensche hospitalen. U boft, als u daar een goede plaats krijgt, ofschoon we u vreeselijk zullen missen hier. Maar we mogen u niet in den weg staan, als u iets werkelijk goeds aangeboden wordt." „Zou u mij missen Er was plotseling een gre tige klank in haar stem, een vlug onderdrukte gretigheid. „O, u zult me zeer spoedig door iemand anders kunnen vervangen. Niemand is onmisbaar in deze wereld 1" „Mogelijk niet, in zekeren zin. Maar toch zouden we u erg missen. Het ziekenhuis is u heel veel verschuldigd en ik persoonlijk „U persoonlijk Haar stem werd zachter, er kwam een zachtere blik in haar oogen. „Ik persoonlijk zal voelen, dat ik een echte vriendin verloren heb," antwoordde hij met klaar blijkelijke oprechtheid. Het zachte licht verdween uit zuster Lydia's oogen de zachtere uitdrukking ging uit haar ge zicht weg en haar volgende woorden werden ge zegd met een kille kortheid, die Sterne buitenge woon verbaasde. „O, nu, vriendschap komt en gaat," zei zij, „meestal gaat ze, volgens mijn ondervinding. Men kan geen veelbelovende loopbaan laten schie ten voor een onzekere en voorbijgaande vriend schap. Dat zou heel dwaas wezen". „Onzeker en voorbijgaand?" Maurice Sterne's vriendelijk gezicht betrok. „Zeg, hoor eens, ik ge loof niet, dat mijn vrienschap onzeker en voorbij gaand is. Niemand heeft me dat nog ooit ver weten." Zuster Lydia lachte, een harden, geringschat- tenden lach, en stapelde de papieren, waaraan ze had zitten werken, op elkaar met vingers, die niet langer beefden. „U moet geen algemeene opmerkingen op u zelf gaan toepassen," zei zij. „Ik dacht, dat alleen mijn geslacht verondersteld werd alles tot een persoonlijke kwestie te maken. Ik heb nu geen tijd om vriendschap in het abstracte te bespreken, maar ik denk zeker wel, dat we mijnheer Fraser zullen kunnen opnemen als hij komt. Ik ben over tuigd, dat we allemaal zijn geval erg interessant zullen vinden." Ze gaf Sterne geen gelegenheid voor verdere conversatieen met groote verbazing over het onbegrijpelijke wezen der vrouwen ging de jonge man naar de stad om zijn telegram te ver zenden. Toen hij uit het postkantoor kwam, was de eerste persoon, die hij ontmoette, de vrouw, tot wie zijn gedachten waren teruggekeerd met de rustgevende zekerheid, dat er in haar niets was, dat een man voor raadsels stelde of hem ongeluk kig stemde 1 Juffrouw Smith kwam de stoep van het postkantoor op met Joan aan de hand. Het was zoo prettig haar gezicht weer te zien, haar zachte stem te hooren, dat Sterne zichzelf een oogenblik niet in staat voelde in samenhangende zinnen te spreken. „Hebt u 't goed op Hathermere Court?" vroeg hij, na de eerste, wat verwarde begroeting zijner zijds. (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 7