De INBREKER DOOJR L. VAN A$CEN 152 VRIJDAG 8 MEI 1931 No. 8 Als (Ie hyacinthen bloeien: een kijkje op een prachtig neld bij BiUegom, in het noordelijkst puntje nan Zuid-Holland. Toen Ina hoorde, dat de lift naar beneden ging, sloot ze haastig de deur, maakte den ketting vast en zenuwachtig liep ze door alle kamers van de groote flatwoning om overal het licht op te steken. Ina was bang nu ze alleen was voelde ze een hevigen kinderachtigen angst voor al wat misschien ver borgen kon zijn in donkere hoeken. Er waren in den laatsten tijd veel inbraken in de buurt gepleegd en herhaaldelijk was door een geheimzinnig iemand hun nummer opgebeld natuurlijk alleen om te weten te komen of er ie mand thuis was. Daarom moest er altijd iemand wezen en Ina's broer en schoonzuster hadden haar dringend verzocht, vooral niet te willen uit gaan terwijl zij allen weg waren, „Je vindt 't toch niet erg om alleen te blijven had ina's schoonzuster gevraagd. „Wel neen," had Ina geantwoord en ze had zelfs even weten te glimlachen, want ze keken haar alle vier onderzoekend aan haar broer, haar schoonzuster en de beide nichtjes. Nu waren ze allemaal weg haar broer naar de soos, haar schoonzuster met de meisjes op familiebezoek, de keukenmeid naar den bioscoop en het tweede meisje met haar vrijer uit. Ina probeerde te lezen, maar het lukte haar niet. Ze was laf, hield ze zich zelf voor, vreeselijk laf. Och, dapper was ze nooit geweest, maar vroeger, toen haar vader nog leefde, had dat niet gehinderd. Rustig en prettig hadden ze samen geleefd in de kleine universiteitsstad, waar hij professor was en zij algemeen geëerd werd als zijn dochter. Toen was professor Holte plotseling gestorven en Ina's heele wereld stortte ineen. Haar toekomst bleek onverzorgd. Als een reddende engel was toen haar veel oudere halfbroer gekomen, dien ze nauwelijks kende. Hij had haar een thuis aangeboden en haar meegenomen naar Amsterdam. Hij was niet onvriendelijk geweest, maar gehaast, want hij had moeilijk zijn drukke zaken voor dit inter mezzo in den steek kunnen laten. Hij blééf ook vriendelijk, overdacht Ina, vergat nooit haar te begroeten als ze thuis was en naar haar te infor- meeren wanneer ze er niet was. Ina's schoonzuster was het volkomen met haar eens geweest, dat ze in ruil voor de genoten gast- vrijheid, de beide dochtertjes van den huize wat kon bijwerken met Fransch en Engelsch. Ook had Henriëtte het heel geschikt gevonden, dat Ina handig was met de naald en langzamerhand werden haar steeds meer karweitjes opgedragen. Ina vond dit niet erg, maar ze voelde zich in dit groote huis zoo ontzettend eenzaam. Eerst had ze nog gehoopt, de rrtchtjes voor zich te kunnen winnen, maar die keken koel en eenigs- zins geringschattend op de jeugdige tante neer. Was ze maar wat grooter, dacht Ina, en wat energieker, dan zou het allemaal misschien ge makkelijker zijn geweest. Nu voelde ze zich een zaam en hulpeloos in een koude wereld. Temidden van haar overpeinzingen glimlachte ze toen even. Boven haar hoofd klonk het gewone avondlawaai. Bij de bovenburen werden de kinderen naar bed gebracht. Lachen en vroolijke kreetjes drongen tot haar door, dansende, trippe lende voetjes deden de lamp trillen. Dan even stilte. Maar opeens weer dof gebons en onderdrukt lachen. Ina glimlachte weer. Nu hadden ze daar boven een kussengevecht 1 O, wat zou het heerlijk wezen als ze voor de kleintjes daar boven zou mogen zorgen in plaats van voor haar koele, nuffige nichtjes 1 Er was een schattige tweeling van ongeveer drie jaar om zóó op je schoot te nemen en te knuffelen. En er waren twee leuke grootere meisjes. Ina zag ze wel eens in de lift met haar moeder, ze koesterde zich dan altijd even in den moeder lijken glimlach op het prettige ronde gezicht. Dan was er nog een groote zoon. Ina voelde zich altijd heel verlegen, ais ze met hem alleen in de lift was soms. Eens had ze den blik ontmoet van zijn blauwe oogen belangstelling en be wondering had ze er in gelezen en haastig had ze haar oogen neerge slagen om een gesprek te voorkomen. Henriëtte had haar immers streng verboden, ooit met vreemden te spreken. Het eigenaardige was echter, dat die jonge man haar in het geheel geen vreemde toescheen. Het was haar, of ze hem al heel lang kende. Ze wist ook hoe hij heette Fred Hoogeweg en ze wist dat hij schilder was en dat de knappe teeke- ningen in de courant waarop haar broer geabon neerd was, van hem waren. Nu was boven eindelijk alles stil. En opeens hoorde Ina een nieuw geluid den sleutel die in het slot gestoken werd van de entreedeur in de hal. Met een zucht van verlichting sprong ze op. Goddank, daar kwam iemand thuis Haastig draaide ze eerst weer overal de over tollige lichten uit. Ze moesten eens weten hoe verkwistend ze was geweest 1 Toen liep ze gauw naar de hal om den ketting van de deur te haken. Maar halverwege bleef ze staan. De deur kierde open, heel langzaam en geruisch- loos tot ze tegen den ketting aanstiet. En er kwam geen woord, geen ongeduldig roepen om haar van dengene die thuis gekomen was. Wat kon dat beteekenen Ina stond daar ademloos en toen zag ze in de beklemmende stilte iets dat haar verstijven deed van angst. Tusschen de kier van de deur kwam langzaam en voorzichtig, een vijl te voorschijn en toen een hand, een groote, vuile, harige hand. En in de stilte klonk toen het geluid van de vijl op den koperen ketting. Roerloos, als onder hypnose, stond Ina ernaar te kijken, tot ze opeens, met inspanning van al haar krachten, zich te beheerschen wist. Geruisch- loos liep ze achteruit, sloot de deur achter zich en voorzichtig, op haar teenen, ging ze n^ar de kamer van haar broer, waar de telefoon stond. Met bevende handen nam ze den hoorn van den haak om den concierge op te bellen. „Een inbreker," hijgde ze. „Een inbreker hij staat bij de deur van de hal vijlt den ketting door De concierge schrok, beloofde dadelijk maat regelen te zullen nemen, de politie op te bellen -

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 10