DOOR ARCHIE COLLIN Heel goed, behalve mijn domme geheugen. Ik ben een of twee aanwijzingen over mezelf nagegaan, die er veelbelovend uit zagen, maar op niets zijn uitgeloopen. En gaat in het ziekenhuis alles nog even rustig door als altijd Ik mis mijn werk daar dikwijls. Ik denk er dan aan, hoe gelukkig ik daar was. Ik mis het ziekenhuis werkelijk." Geen kwart zooveel als wij u missen, zoo kwam Sterne met kracht hiertegen op. „Wijhet ziekenhuisik bedoelhij struikelde over zijn woorden; „niets schijnt hetzelfde sinds u weg bent." Zijn oogen gaven nog meer te kennen dan zijn eigenlijke woorden en juffrouw Smith lachte een tikje nerveus. Hoe gaat het met zuster Lydia? vroeg zij, pogende gevaarlijk terrein te vermijden door het eerste het beste te zeggen, wat haar in haar hoofd kwam, ofschoon zuster Lydia's welzijn haar feite lijk geen belang inboezemde. Ze gaf er zich zelfs rekenschap van, dat er iets humoristisch in lag, dat ze die vraag stelde, en vooral aan Sterne ,Het gaat haar prima," antwoordde hij onge dwongen, volkomen onbewust van juffrouw Smith s gedachtengang. „Zij gaat ons misschien verlaten voor werk in de stad. Dat vertelde zij nuf vandaag. Ze heeft kans op een heel goed baantje. ,U zult haar missen," er was een zachte nadruk op dat woord, en Sterne knikte. ,We zullen haar vreeselijk missen. Ze is een knap verpleegster en voldoet uitstekend als hoofd verpleegster ze heeft hart voor de organisatie. Ze doet nu het werk van de directrice en ze doet het wonderlijk wel. O ja, het zal zonder twijfel moeilijk zijn haar te vervangen." Maar u zult haar niet als vrouw missen, arme zuster Lydia," deze gedachte ging door juffrouw Smith's hoofd, „en ik geloof niet, dat ik daar wezenlijk de schuld van ben. Ik geloof, dat u nooit op haar als vrouw lette. Ik geloof niet, dat ik er tusschen kwam hij heeft eenvoudig nooit anders aan haar gedacht dan als aan een vriendin. „Vertel eens iets over uzelf," Maurice s stem stoorde haar in haar gedachten, terwijl zijn oogen haar gezicht verslonden „komt u dikwijls in Rinderly „Alleen maar nu en dan om boodschappen te doen. Joan en ik zijn vandaag in den auto gestuurd om een paar dingen te koopen, die zij noodig heeft, en we zouden theedrinken in den theesalon, en dat beteekent voor haar het toppunt van zalig- ht'vraag mij ook op de thee," smeekte Sterne. Neen ik zal u niet lastig vallen," dit als ant woord op den twijfel, dien hij in haar oogen las. ,lk zal zóó braaf wezen, maar laat me meegaan, ïk zal me zoo goed mogelijk gedragen." luffrouw Smith lachte en stemde toe, wat kon ze anders doen, vond zeOok hield ze van den vriendelijken jongen dokter en was volkomen bereid zijn vriendschap te aanvaarden, zoolang hij daarmee genoegen nam. Het was een gezellig theeuurtje in den thee-salon, waarvan de ramen uitzagen op de typische oude hoofdstraat. Sterne beperkte volgens afspraak het gesprek tot. alge- meene onderwerpen hij vertelde verhaaltjes over de ziekenhuispatiënten en tenslotte sprak hij over het telegram, dat hij juist had verzonden en over den patiënt, dien hij uit Afrika verwachtte O die arme man riep juffrouw Smith uit. Ik hoop, dat hij niet een even hopeiooze schip breukeling blijkt te zijn als ik dat was. Ik hoop, dat hij zich alles zal herinneren en vrienden zal hebben. Ik begin te vreezen, dat ik nooit de plaats in de wereld, waar ik thuis hoor, zal vinden, nooit er achter zal komen, wie me dit heeft gegeven. Haar rechterhand wees op den grooten smaragd, die op den ringvinger van haar linkerhand gloeide, en het zonlicht, dat door het raam stroomde, deed den steen levendig stralen in fel groen. „Hoe meer ik er over denk, hoe meer het vreemd schijnt, dat niemand ooit antwoordde op die advertentie, die u in de kranten zette." „Het was alles erg duister, vond Sterne ook. Iemand, die u ooit gekend had en die advertenties zag, zou er geen «ogenblik aan hebben kunnen twijfelen, op wie ze betrekking hadden. Dót houdt me zoo bezig. Waarom zagen ze die adve 'en Het "l'ig't 'voor d« hand, da. ik een totaa, ver- weesde zwerveling ben," antwoordde juffrouw Smith vroolijk, „en ik moet me maar schikken in die gedachte tot er zich iets opdoet 1 Geeft u mij eens een verslagje over uw laatsten schipbreuke ling, als hij aankomt. Ik voel voor hem. Kijk, daar is zuster Lydia." Ze onderbrak haar zin plotseling om vlug deze woorden te zeggen zij schoof haar stoel terug en stond op, toen de zuster den thee salon binnenkwam met een ondefinieerbare uitdrukking van gemengde minachting en vermaak op haar knappe gelaatstrekken. Welk een onverwachte verrassing, zei ze terwijl ze de hand drukte, die juffrouw Smith aanbood en kort tegen Sterne knikte. Ik wist niet, dat u in Rinderly woonde ,Ik woon niet precies in Rinderly. Juffrouw Smith glimlachte innemend, wat echter toch de andere vrouw niet ontwapende. „Ik ben nog in de betrekking, die u mij zoo vriendelijk verschaft heeft. Dit is Sir Gregory's dochtertje we hebben boodschappen gedaan in de stad," zii legdeeen hand op loan's schouder, „en we hebben dokter Sterne toevallig in het postkantoor ontmoet. We drinken nu samen thee, komt u er nu ook bij. Neen, dank u, ik heb heusch geen tijd voor theepartijtjes. Ik kwam alleen een paar gebakjes koopen voor een van de kamerpatienten. Hebt u zich al stevig op Hathermere Court ingeburgerd? De toon was meer vijandig dan de woorden en Sterne keek van de een naar de ander met gefronst voorhoofd. Hij voelde een onvriendelijke atmos feer en hij kon de reden ervan niet doorgronden. Stevig is een woord, dat ik nauwelijks op iets, wat ik doe, kan toepassen," zei juffrouw Smith, terwijl haar gezicht heel even betrok. „Ik kan maar één dag tegelijk leven, en hopen, dat mijn domme hersenen weer in orde zullen komen. O heel zeker zal alles voor u heel goed uitval len,"'was zuster Lydia's laatste opmerking, die echter zulk een onmiskenbaren spot inhield dat, toen ze den thee-salon uit was gegaan, Sterne langzaam zei Ik kan me niet begrijpen, waarom ze praat, alsof ze in een of ander opzicht het land aan u heeft. Waarom zou ze het land aan u hebben Ia waarom?" was het luchtige antwoord. Soms kunnen de persoonlijkheden van menschen slecht met elkaar overweg. Misschien voelt zuster Lydia, dat zij en ik geen menschen voor elkaar zijn, dat komt soms voor." Nu, ik kan er geen verklaring van geven was het verwonderde antwoord, waarover juffrouw Smith alleen maar glimlachte, terwijl ze niet voor den eersten keer, peinsde over de kolossale onnoozelheid van zelfs de schijnbaar meest be gaafde en schrandere mannen 1 X. EEN NIEUWE PATIËNT. De man, die voorzichtig uit den trein werd getild en met evenveel zorg in den ambulance-wagen, die op het stationsplein wachtte, werd gelegd, geleek meer op een skelet dan op een levend mensch. Zijn huid was tot bruin perkament ingedroogd zijn oogen lagen zoo diep in hun XTp. C kassen, dat ze vreemd uit donkere L"vJ. CJ gaten schenen te staren, en de lijnen om den neus en den mond waren als voren 'ng HetTverbazend goed van y om al die moeite te "doen," zei hij met zwakke, bevende stem tot Sterne, die om hem heen bleef als een bezorgde hen, die haar kostbarste kuiken behoedt, „het was meer dan vriendelijk van dien map in Afrika om aan u te schrijven. Ik ben zijn naam vergeten. Hij vond mij, terwijl ik allerlei wartaal uitsloeg, in het allerakeligste gat, waar deze koorts mij te pakken kreeg." Bryant," zei Sterne, toen hij, na het zijn pa tiënt in den ambulancewagen gemakkelijk te 1 hebben gemaakt, naast hem ging zitten; „hij is een heele beste kerel. Het was een bof, dat u in ziin handen viel." Een verbazende bof," viel de zwakke stem in, terwijl de schaduw van een glimlach over het ma- I gere bruine gezicht gleed, „ofschoon de Hemel weet waarom hij mij naar u zond. Ik had niet de minste aanspraak op Bryant, nog veel minder op u. Waarom wilt u zich voor mij inspannen? Ik kan niets geen beslag op u leggen." Aanspraak Beslag Wie denkt daar nu aan Ste'rne lachte zijn zachten, aangenamen lach, en een seconde raakte zijn hand de klauw-achtige hand van zijn nieuwen patiënt aan. „U bewijst het ziekenhuis hier een grooten dienst door het de kans te geven, een interessante tropische koorts te zien Hij sprak luchtig, maar er lag iets met zoo j luchtigs in zijn woorden opgesloten, en het flauwe glimlachje gleed weer over het gezicht van den zieken man. Verbazend goed van u om het zoo te beschou wen zei hij, „maar iedereen is goed voor mij ge weest, voortdurend. De lui öp het schip behandelden me als een vorst, en nu neemt u me over. Ik ben wel op mijn pootjes terechtgekomen," en hij lachte een zwak lachje, dat Sterne een prop in de keel g Hoor eens," zei hij, een uurtje later, toen zijn nieuwe patiënt veilig genesteld was in een beo, waaruit zijn oogen een blik konden slaan op de wiide heuvelreeks buiten het ziekenhuis, „Bryant heeft me uw naam gezegd. Geoffrey Fraser, is het niet?" De patiënt knikte. „Maar hebt u geen vrienden, aan wie we moesten schrijven ver volgde Sterne. „Zou u niet graag hebben, dat ik den een of ander liet weten, dat u hier bent f Ik heb geen familie in Engeland. Mijn bloed verwanten zijn in Australië en ik heb maar éen vriend hier, maar," zijn wenkbrauwen trokken zich samen en een verbijsterde uitdrukking kwam in zijn oogen, „ik kan me het adres niet herinneren, j Het zal me wel weer te binnen schieten, natuurlijk zal het me te binnen schieten," zijn stem werd opgewonden, „maar die ellendige koorts sch'J" mijn hersens heelemaal rot gemaakt te hebben. Ik kan me den naam van de straat of het nummer niet meer herinneren. Weet u, het is een raar ding hij keek Sterne aan met een bijna kinderlijk ver- laiigenden blik, „het klinkt belachelijk gek maar zelfs haar naam komt en gaat in mijn geheugen, maar ik kan hem niet vatten." Dat is heel natuurlijk," sprak Sterne kalmei rend Uw zenuwen en hersens zijn gevoelig ge schokt'. Het moet u niet verwonderen, als uw gebeu- gen u parten speelt. Het zal allemaal mettertijd best terecht komen, en zoodra u den naam en adres van de dame weet, kunnen we haar te eg feeren of misschien zelfs telefoneeren, als ze telefoon heeft bijgeval. Maar bekommer u er nu niet oi Hoe meer u rust, hoe sneller uw geheugen terug „Waar ik over tob," de patiënt trok weer zij"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 4