DAT WOU HIJ NIET Door OTTO SOYKA 172 VRIJDAG 15 MEI 1931 No. 9 Twee luchtschepen van de Amerikaansche Marine boven Manhattan, waar de wolkenkrabbers van New-York bijeen staan. Het is inderdaad een eigenaardige geschiede nis," zei Kronnis tot den commissaris van politie, „en 't treft goed, dat we elkaar van vroeger kennen nu kan ik rustiger alles ver tellen. In je procesverbaal hoef je maar een paar zinnetjes te zetten, 't Is een beetje vreemde geschiedenis, maar jij zult me wel begrijpen." Hij wachtte even, uit verlegenheid misschien, en ging toen voort ,,'t Gaat allereerst over een meisje Friedl. Voor drie jaar heeft ze mijn moeder verpleegd, 't Was een piepjong ding, maar echt trouw en ijverig en opofferend. Moet je begrijpen, anders lijk ik veel te engelachtig. Ik hoorde later niets meer van haar, maar voor 'n maand kwam er opeens een echte jammerbrief. Ze was in de misère geraakt en wist niemand, die haar helpen kon, daarom wendde ze zich tot mij, en vroeg me, of ik geen kwaad van haar wou denken en haar eens wou opzoeken. De brief kwam uit de gevangenis. Ik ging er heen en kreeg haar geschiedenis te hooren. Ze was in verkeerden omgang geraakt, dat staat vast. Ze had een vriend, die inbreker was een van de sterren van zijn beroep, maar op 't oogenblik zat hij achter slot en grendel. Zij werd verdacht van heling. Ze had niemand, ze had geen geld, ze wist geen raad. Ze was absoluut onschuldig, zei ze en ze vroeg, of ik haar een goeden advocaat wou bezorgen. Als ze om geld gevraagd had, zou 't me afgestooten hebben. Maar een advocaat.. Ik ken Perelman nogal goed...." Fritz Perelman? Eerste klas!" „Ja en 'n beste kerel. Hij deed z'n uiterste best en 't meisje werd vrijgesproken. Een dag of veertien hoorde ik niets van haar. Toen kreeg ik weer een brief ze had me willen komen be danken, maar ze kon niet, ze was ziek. Ik wou geen half werk doen ze had nog genoeg van me te goed van vroeger dus ik zocht haar op. Détails overbodig I Ellendige buurt, veertig graden koorts en geen verpleging. Ik vroeg professor Frank om hulp, hij liet 't meisje halen en nam naar in zijn kliniek op. Twee dagen later heb ik haar bezocht. De professor zei, dat 't hoog tijd was geweest, maar hij kreeg er haar wel weer bovenop." Hij haalde verlicht adem, blij, dat hij zoover was. De commissaris ging recht zitten en toonde zich attent. „Voor vier dagen zat ik te werken ik vertaal uit buitenlandsche kranten niet erg loonend, maar voor het moment voldoende toen ik visite kreeg van een man. Het was een klein, breed kereltje, met een nek als een stier. Hij keek verwonderd de kamer rond. Je moet weten, ik ben niet erg weelderig ingericht. Hij vroeg, of hij terecht was bij majoor Eduard Kronnis. Ik zei van ja, en probeerde uit te zoeken, welke schuldeischer me zoo'n pootigen kerel op 't lijf had gestuurd. Hij heette Rudolf Prdger. De naam zei me niets. Toen zei hij, dat hij me kwam bedanken voor Friedl. Als ik er niet geweest was, lag ze al onder de aarde, en daar om wou hij me bedanken. Nu wist ik, met wien ik te doen had 't was de inbreker, brandkast-Rudi. Ik heb voor inbrekers net zoo wei nig sympathie als jij, maar ik vond toch, dat ik den man een stoel en een sigaar moest geven. Hij was ontzettend verlegen. Hij was dien middag vrij gekomen had negen maanden ge- De openluchtbaden in Londen zijn deze week geopend en verheugen zich be reids in een vroolijk en druk bezoek. had toen was hij bij Friedl in 't zieken huis geweest en daarom was hij nu hier. Ik zei, dat hij Friedl bij zijn..ope raties maar liever buiten spel had moeten laten. Hij heeft me bezworen, dat ze nergens van geweten had, vóór hij gearresteerd werd. Ze dacht met een chauffeur verloofd te zijn. Friedl was broodonschuldig. Na een minuut of tien ging hij weg, en ik werkte door." „Brandkast-Rudi is een heel gevaarlijk exem plaar," merkte de commissaris op. „Als we met hem

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 12