je NAAR HET ENGELSCH DOOR ALIDA VAN RIJN 188 VRIJDAG 22 MEI 1931 No. 10 Mrs. Long stond achter het gordijn en staarde met verbazing naar het rijtuig, dat voor haar deur stilhield. De koetsier klom van den bok en na het portier geopend te hebben, reikte hij een behulpzame hand aan de inzittenden. Allereerst stapte een vreemde heer uit, die alle moeite deed een zwaarlijvig persoon uit het rijtuig te trekken, waarna nog een derde heer te voor schijn kwam. Steunend en zwoegend sleepten zij Mr. Long naar de deur van zijn woning. In een wip was Mrs. Long bij hen. „Oh, Bill riep zij verdrietig uit. ,,En nog wel op klaarlichten dag Mr. Long hief even het hoofd op, doch liet het dadelijk weer op den arm van den vreemde zakken en zwaar hing hij tusschen de beide mannen in. „Hij is best in orde," zeide een van hen, zich tot Mrs. Long wendend. Als antwoord kreunde haar man pijnlijk. „Wat is er gebeurd vroeg Mrs. Long angstig. „Een klein spoorwegongelukje," zeide een der mannen. „De trein reed op een paar leege wagons. Niemand gewond tenminste niet ernstig,' voegde hij erbij, in antwoord op een hernieuwd gekreun van Mr. Long. Zij sleepten hem over de stoep de huiskamer binnen en legden hem op de sopha. „De anderen gingen allemaal op eigen beenen naar huis," zeide een der mannen spijtig. „Al leen hij beweerde, dat hij geen voet verzetten kon en toch wilde hij niet naar 't ziekenhuis." ,,Ik wilde thuis sterven," klonk de stem van den lijder. „Ik hou er niet van om in een ziekenhuis opengesneden te worden." De twee vreemde mannen keken elkaar eens aan. „Ik wil niet naar het ziekenhuis," steunde Mr. Long. „Ik wil mijn eigen dokter hebben." „Natuurlijk zal de maatschappij de dokters rekening betalen," Zeide een der heeren tot Mrs. Long. „Anders zenden zij wel hun eigen dokter. Ik denk wel, dat hij morgen weer beter is." „Ik hoop het," zeide Mr. Long, „maar ik denk het niet. Ik dank u voor het thuisbrengen." Hij sloot vermoeid zijn oogen en hield ze ge sloten, totdat de mannen vertrokken waren. „Kan je niet loopen, Bill?" vroeg zijn vrouw ongerust. Mr. Long schudde het hoofd. „Ga den dokter maar halen," zeide hij langzaam. „Die nieuwe hier op den hoek." „Die is nog zoo jong," antwoordde Mrs. Long. „Hoor je mij niet?" zeide Mr. Long, zijn stem verheffend. „Haal den dokter „Maar begon zijn vrouw. „Als ik bij je moet komen, zeg je het maar," barstte haar man los. „En ik dacht, dat je zeide zijn vrouw ver wonderd. Mr. Long richtte zich wat op en schudde drei gend zijn vuist. Mrs. Long haalde haar schouders op, greep haar hoed en verdween. Het onderzoek was lang en nauw-keurig. Mr. Long bleef heel geduldig en probeerde zelfs op het verzoek van den dokter te gaan staan. 1 oen hij echter als een zoutzak in elkaar zakte, keek de dok ter bezorgd en verzocht zijn vrouw hulp te gaan halen om hem boven naar bed te brengen. Een der buren was een uitstekend verhuizer, zoodat, toen hij Mr. Long op de smalle trap naar de slaapkamer wat hardhandig aanpakte, deze hem er even op attent maakte, dat hij geen meu belstuk maar een hardwerkend arbeider was. Met vereende krachten werd het slachtoffer op bed geheschen, waarna Mrs. Long de dekens en lakens netjes instopte. „Dat ziet er slecht voor hem uit," merkte een der buren op. „Dat zou je niet zeggen, als je daar straks op de trap zijn gezicht had gezien. Hij deed alle moeite niet in lachen uit te barsten." „Je bent een leugenaar," steunde Mr. Long zijn oogen sluitend. „All right, kameraad," zeide de verhuizer goed gehumeurd. „Maak je niet kwaad. Waar heb je pijn „Overal," zeide Mr. Long lijdend. De buren bezagen hem met medelijdende blikken en voorafgegaan door den verhuizer, slopen zij op hun teenen de kamer uit. Met een glimlach op de lippen luisterde Mr. Long naar het relaas, dat zijn vrouw aan de buren, die nieuwsgierig voor de deur stonden, deed. Zij kwam in de kamer terug, en werd gevolgd door Mr. James Flynn, zijn naaste buurman en besten vriend, die dadelijk aanbood zijn pijp te stoppen, bier voor hem te halen of andere boodschappen voor hem te doen. ,,'t Beste hoor, kameraad, heb je mij voor 't een of ander nog noodig, dan roep je mij maar of klop even tegen den muur.!" I Den volgenden morgen kwam zijn eigen dokter. „Veel pijn vroeg deze, na hem onderzocht te hebben. „Niet veel," zeide Mr. Long. „Ik heb alleen - geen kracht in mijn rug." „Ah 1" zeide de dokter. „Ik probeerde vanmorgen op te staan, maar ik kan niet staan ik kon niet uit bed komen." „Hij is erg van streek," zeide Mrs. Long. „Hij houdt er niet van één dag te verzuimen ik denk zou de spoorwegmaatschappij zich nog iets aan hem gelegen laten liggen „Daar weet ik niets van," zeide de dokter. „Bovendien denk ik, dat u binnen een paar dagen weer op de been bent. U heeft een gezond uiterlijk een-erg gezonde kleur." Des middags kwam een tweede bezoeker, een lange man in een gekleede jas, een hoogen hoed in zijn hand, welken hij zorgvuldig op een stoel legde. „Mr. Long vroeg hij. „Die ben ik," zeide Mr. Long zwakjes. „Ik kom namens de Spoorwegmaatschappij," zeide de vreemdeling. „Wij hebben alle personen, die hun namen en adressen bij ons achterlieten, bezocht en 't verheugt mij te kunnen zeggen, dat niemand ernstig gewond werd. Niemand." Mr. Long antwoordde op zwakken toon, dat hij blij was dit te hooren. ,,'t Mag een wonder genoemd worden," zeide de ander opgewekt. „De ergste schade die wij geno teerd hebben was het verloren raken van een paar hoeden en het breken van een parapluie." Hij leunde over den rand van het bed en lachte vergenoegd. Met half gesloten oogen sloeg Mr. Long zijn gast zwijgend gade. „Ik zal niet ontkennen, dat een of twee personen het wat met hun zenuwen te kwaad hebben. Een dame bleef zelfs nog een dag in bed. Ik heb het echter goed met hen gemaakt. De maatschappij is zeer edelmoedig en ofschoon zij 't heelemaal niet verplicht was, heeft zij aan allen een bankje van vijf en twintig gulden cadeau gegeven, zoodat zij daarvoor een dagje verandering van lucht kon den nemen om weer bij te komen." Mr. Long opende langzaam zijn oogen en zeide: „Oh." „Een heer kreeg tweehonderd gulden," zeide de man, terwijl hij met wat geld in zijn broekzak rammelde. „Toen hij de kwitantie teekende de maatschappij laat de menschen altijd een ont vangstbewijs teekenen schreide hij bijna van vreugde." „Ik kan mij dat goed voorstellen," zeide Mr. Long tenminste als hij niet gewond was." „U bent de laatste op de lijst," zeide de ander haastig. Hij scheurde een blad papier uit zijn mo- titie-boekje en legde dat met een vulpenhouder op tafel. Dan haalde hij met een weiwillenden glim lach een pak bankbiljetten te voorschijn. „Wat zegt u van vijfhonderd gulden vroeg hij. „Vijf bankjes van honderd „Waarvoor?" informeerde Mr. Long met ge ringe belangstelling Wel om er een paar dagen op uit te gaan. Ik vind u in bed, misschien kou gevat of wat op gewonden.' „Ik lig in bed omdat ik niet staan of loopen kan," zeide Mr. Long langzaam. „Ik krijg mijn loon doorbetaald en als ik binnen een paar dagen hersteld ben, zie ik geen reden, waarom de maatschappij mij geld zou geven. Ik ben arm, maar eerlijk." „Neem mijn raad. als die van een vriend aan," zeide de ander, „neem het geld, als u 't kunt krijgen." Hij knikte bemoedigend naar Mr. Long en sloot één oog. Mr. Long sloot beide oogen. „Ik wondde mijn rug in de botsing," zeide hij na een lange stilte. „Ik moest naar huis gebracht worden. Tot zoover gaat het slecht met mij, maar ik hoop nog, dat het beter wordt." „Bewaar mij, wat akelig Ik denk, dat het dan een langdurige geschiedenis zal worden, vooral met zoo'n rug-geval." „Het gebeurde bij de botsing," zeide Mr. Long zacht doch vastbesloten. „Ik mankeerde van te voren niets." De bezoeker schudde het hoofd en glim lachte. „Ah U zult groote moeite hebben dit te bewij zen," zeide hij zacht, „en als man tegen man, kan ik nu al zeggen, dat het iets onmogelijks is, joch daar u de laatste op mijn lijst bent veronderstel eens veronderstel, dat wij zes honderd gulden zeggen Een klein fortuin Hij voegde er nog een bankbiljet bij en tikte Mr. Long zachtjes op den arm. „Goeden middag," zeide de invalide. De be zoeker deed zijn uiterste best, doch tevergeefs. Mr. Long herinnerde hem er eindelijk aan, dat het tijd werd zijn medicijnen in te nemen, waarna hij zou probeeren wat te slapen. „Zeshonderd gulden," zeide hij tot zijn vrouw, toen de bezoeker weg was. „Waarom bood hij mij geen zakje bonbons aan „Het is een heeleboel geld," zeide Mrs. Long nadenkend. „Duizend gulden is ook veel," zeide haar man. „Ik ben niet van plan mijn rug te breken voor niets, dat verzeker ik je. Hou je mond dicht en als t voor elkaar komt, krijg jij een paar nieuwe schoe nen „Duizend gulden," riep Mrs. Long verbijsterd uit. „Heb je je verstand verloren?" „Ik heb eens een geval in de krant gelezen van een man, die ook zijn rug gekwetst had. Wat zou je ervan zeggen, als ik mijn heele leven voor zes honderd gulden op mijn rug moest liggen „Je bent toch niet van plan altijd in bed te blij ven vroeg zijn vrouw verbaasd. „Als die man morgen terugkomt en achthonderd gulden biedt," zeide hij langzaam, „ben ik er nog niet zoo zeker van, dat ik zijn aanbod afsla. Ik ben ziek van dat warme bed." Den volgenden dag wachtte hij echter tevergeefs en nadat hij gedurende een week het bed had ge houden, begon hij te beseffen, dat het nog wel eens een langdurige geschiedenis kon worden. Op zekeren morgen werd hij wakker in de duister nis van een Londenschen mist. Mr. Long scheen in gedachten verdiept. Hij dronk zijn thee in stilte en rookte daarna in bed een pijp. „Een dubbeltje voor je gedachten," zeide zijn vrouw. „Ik ga de deur uit, zeide Mr. Long op een toon, die geen tegenspraak duldde. „Ik ga 'n eindje wan delen en als ik ver genoeg kom, ga ik er eentje nemen. Ik geloof, dat de mist mij eindelijk te hulp komt. Mrs. Long stribbelde tegen, doch tevergeefs en om half zeven stond Mr. Long met zijn pet diep over zijn oogen en zijn kraag omhoog gereed om in de mist te verdwijnen. Mrs. Long nestelde zich behaaglijk in haar stoel bij 't vuur en peinsde over de wispelturigheid der mannen. Zij soesde voort, totdat zij eensklaps opge schrikt werd door gebons op de voordeur. Het was juist acht uur en inwendig prees zij haar man om zijn vlugge terugkomst. Zij ging naar de deur en opende deze. Twee heeren met hooge zijden hoe den kwamen de kamer binnen. „Mrs. Long?" vroeg een van hen. Mrs. Long knikte angstig. „Wij komen eens naar uw man kijken," zeide de een. Ik ben dokter

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 10