186
VRIJDAG 22 MEI 1931
No. 10
frouw Smith's oogen werden erg droevig en ver
langend.
„Ik zal niet zoo ver gaan om te zeggen „in 't
geheel niet, omdat het voldoende duidelijk was
voor iedereen, die maar even zijn verstand gebruik
te, dat u van elkaar hield, maar of u pas getrouwd
was of pas verloofd, dat weet ik niet. Ik herinner
me één ding het is me nu net te binnen gescho
ten u had een allerprachtigsten smaragd aan den
ringvinger van uw linkerhand, maar ik weet niet
of er ook een trouwring aan dien vinger was...."
Juffrouw Smith boog zich gretig voorover.
„Ik heb een smaragdring," zei ze, „een schit
terenden steen, juist zooals u zegt, allerprachtigst.
Maar in mijn werk draag ik hem niet, en ik heb
hem secuur weggesloten. Maar u hebt gelijk, als
u zegt, dat ik hem bezit."
„Natuurlijk hebt u, wat adverteeren betreft,
gedaan wat u kon vroeg mijnheer Hodgson
..ja, ik herinner me, dat dokter Sterne dacht, dat
liet' feit, dat u uit Australië komt, het ontbreken
van antwoorden op de advertenties kan verklaren."
„We deden alles, wat we konden bedenken, om
juffrouw Smith's identiteit op te sporen, toen ze
in 't ziekenhuis van Rinderly kwam," verzekerde
Sterne „ik geloof heusch, dat we geen middel
onbeproefd hebben gelaten, en het heeft mij altijd
een van de vreemdste verschijnselen van het heele
rare geval toegeschenen, dat er nooit eenig ant
woord op onze advertenties is gekomen en dat
er niemand is opgedoken om naar juffrouw Smith
te vragen. Als ze werkelijk een Australische is,
dan is dat stilzwijgen ten deele verklaard, maar
zeker alleen ten deele. Haar vrienden in Australië
moeten zich toch afvragen wat er van haar ge
worden is; waarom hebben ze geen poging in het
werk gesteld om daar achter te komen
„Het is heelemaal een zeer geheimzinnig geval,"
zei mijnheer Hodgson peinzend, „en ik ben heel
blij, dat een schijnbaar toeval me hier vanavond
gebracht heeft. Ik kan onder eede verklaren, dat
juffrouw Smith de jongedame is, die met mij in
April van het vorig jaar in denzelfden coupé
reisde en dat ze van Australië kwam en dat
ze een heel bijzonderen en prachtigen smaragdring
droeg. Als ik een voorstel zou mogen doen, dan
„Je kunt me nog Déél meer Dertellen
zou het dit zijn u moet u op de een of andere
manier in verbinding stellen met de Australische
politie. Verschaf u de passagierslijsten van de
booten, die omstreeks vijftien April Marseille
aandeden en kijk dan of u kunt ontdekken, wie
juffrouw Smith's metgezel was in den trein. Als
de man, die bij haar was, gevonden kon worden,
zou hij u alle inlichtingen, die u noodig heeft,
kunnen geven. Intusschen is het voor u een ellen
dige positie," hij keek naar juffrouw Smith, „een
ellendige positie," herhaalde hij, want hij had een
neiging om zijn zinnen te herhalen. „Maar verlies
den moed niet," voegde hij er vriendelijk aan toe,
toen ze opstond. „Neen, verlies den moed niet.
Ik ben er zeker van, dat alles tenslotte in orde zal
komen, dus verlies den moed niet," en hij drukte
haar warm de hand en verliet haar, toen Hilda
op haar afkwam om haar weer naar de piano te
sturen.
„Wie was toch die man, die zoo ernstig met
u praatte vroeg Hilda. „Las hij u de les En
hoe kwam hij hier Ik ken hem niet."
„Hij is met mijnheer en mevrouw Dennys
meegekomen, en hij heeft me vroeger gezien
een jaar geleden. Hij denkt, dat wat hij me gezegd
heeft, me misschien een aanwijzing kan geven om
trent mijn naam en verleden. Zou het niet heerlijk
zijn, als die aanwijzing werkelijk wat gaf
„Heerlijk voor u misschien, maar, hemeltjelief,
wat zou ik beginnen antwoordde Hilda, de egoïs
te, „u bent een geweldig goede hulp voor mij, ik
weet werkelijk niet, wat ik zonder u zou aan
vangen. Ik geloof, dat ik echt hoop, dat de aan
wijzing van dien goeden man op niets zal uitloo-
pen
XIV. HILDA'S LES.
A Misschien omdat ze van nature geneigd was tot
observeeren, of misschien omdat ze door haar
eigen zoo begrensden gedachtenkring meer tijd
en gelegenheid had om de handelingen van ande
ren gade te slaan, merkte juffrouw Smith vele
dingen over Hilda Marshland op gedurende de
zomerdagen, die geleidelijk in den herfst over
gingen.
Tengevolge van Hilda's verveling werd het huis
meer en meer gevuld met gas
ten, totdat de oorspronkelijke
week-endpartijen verlengd wa
ren en een voortdurende stroom
van inenschen zich in en uit
Hatherinere Court bewoog. Op
winding, spanning waren voor
Hilda onmisbaar als brood,
opwinding en een groot ge-
zeischap mannen en vrouwen,
die, evenals zijzelf, er op uit
waren om plezier te maken.
Gregory zag spoedig af van al
zijn droomen over een vrouw,
die in zijn werk en zijn beiangen
zou deelen, die met hem de
ronde zou doen op het land
goed en liefhebberij zou hebben
voor den tuin. Binnen veertien
dagen had Hilda hem met on
miskenbare duidelijkheid ge
toond, dat ze een hekel had
aan 't landleven en de schepsels,
die er bij hoorden en dat in
haar oogen het eenige nut van
een tuin was, dat hij zooveel
bloemen verschafte als ze noodig
had voor de ontvangkamer en
al het fruit, dat ze graag op
haar tafel zag als dessert.
„Genadige goedheid, ik kan
't niet uitstaan om je vuil te
maken tusschen wormen en
slakken," zei ze op een dag
tegen haar schoonmoeder, die
altijd erg veel van tuinieren
gehouden had, „waarvoor be
taalt Gregory dan een troep
mannen, als het niet is om al
het vuile werk te doen Ik
houd van wat uit den tuin
komt, dat is alles."
Eéns, en ook maar ééns, had
de oude Lady Marshland het ge
waagd de meening uitte spreken,
dat Hilda niet genoeg tijd aan
haar man besteedde, maar later zei ze tegen een
intieme vriendin, dat Hilda's koele brutaliteit
haar bijna verlamde. Mogelijk wist de intieme
vriendin, dat het zelfs Hilda's vermogen te boven
ging om de oude Ladv Marshland te verlammen,
maar zij zorgde er wel voor, haar heerschzuchtige
vriendin nooit tegen te spreken 1
Wat Hilda in werkelijkheid tegen haar schoon
moeder gezegd had, was
„Gregory en ik kunnen heel goed voor onszelf
zorgen, hoor. Wij hebben geen hulp noodig," en
het was misschien nauwelijks te verwonderen, dat
er gedurende een paar weken een opmerkelijke
koelheid heerschte tusschen Gregory's vrouw en
Gregory's moeder 1
Met haar rustig-observeerende oogen had juf
frouw Smith dit alles opgemerkt, en daar ze een
levendig medegevoel had, speet het haar voor alle
drie de betrokken personen voor den man, die
zich verbeeld had, dat hij een steun en hulp in zijn
vrouw zou krijgen, voor de jonge vrouw, die zich
niet kon of wilde aanpassen aan de nieuwe omge
ving, die ze zelf had gekozen misschien het meest
voor de andere vrouw, die uit haar huis gezet was
voor een jonge schoondochter en die nu moest
zien, dat deze al haar meest geliefde tradities en
vooroordeelen overboord gooide.
„Sir Gregory heeft een noodlottige vergissing
begaan door haar te trouwen," peinsde juffrouw
Smith, terwijl ze in de kinderkamer zat te naaien,
„en ik wilde maar, dat ze dien akeligen mijnheer
Trenton hier niet zoo dikwijls had. Hij is gewoonweg
een mispunt en Sir Gregory ziet dat niet in, en zijn
vrouw weet het niet. Zij is zoo mooi, en zoo dom,
en zoo jong."
Ze legde haar naaiwerk neer om naar buiten te
kijken, waar kleine Joan speelde onder het waak
zame oog van het kindermeisje, en op datzelfde
oogenblik kwam het voorwerp van haar overpein
zingen de kamer binnen.
„Het ziet er hier zoo heerlijk vredig uit," riep
Hilda uit, en ze wierp zich in den schommelstoel,
dien ze op en neer deed gaan. „Ik heb juist visites
gemaakt bij het allersufste stel buitenmenschen,
dat je je maar kunt voorstellen. Gregory was,
naar ik wel snap, opgestookt door z'n moeder en
bleef er maar op staan, dat ik door de buurt zou
rijden om al die vervelende menschen op te zoe
ken. Ik zal ze nooit hier vragen, behalve op groote
tuinfeesten en vervelende diners. Mijn eigen vrien
den uit de stad zijn meer naar mijn smaak."
„Ik denk, dat Sir Gregory het prettig vindt, als
u zijn oude vrienden kent," zei juffrouw Smith
zacht, en ze vroeg zich af, waar ze_ den moed van
daan haalde om olie op de roerige wateren te
gieten. „Het is natuurlijk, dat hij graag ieder
een met zijn vrouw wil laten kennismaken. Hij
is zoo trotsch op u."
Hilda lachte voldaan.
„O, nu, Gregory is natuurlijk een beste vent.
U weet, ik kan niet met u spreken, alsof u gewoon
maar een kinderjuffrouw was," voegde ze er
plotseling taktloos aan toe, wat haar toehoorster
nogal grappig vond, „deze kamer is als een soort
veiligheidsklep. Ik kan hier komen als ik op punt
van barsten sta. Al die buitenmenschen, en 't
allermeest Gregory's moeder, maken me ture-
luursch, en ik breng de arme oude dame altijd
van streek. Ik zei laatst tegen haar, dat het jam
mer was, dat Gregory niet een van die flinke
meisjes in sportkleeding had getrouwd, waarvan
de buurt hier vol is, in plaats van mij. Wat een
hoeden dragen die schepsels. En wat voor schoe
nen 1 Ja, ze kunnen er zeker mee over omgeploegde
akkers loopen, maat ik heb geen zin om over
omgeploegde akkers te wandelen," en zij stak haar
voeten met de beeldige schoentjes uit, als om aan
te toonen, dat zij en een omgeploegde akker wel
nooit iets met elkaar zouden hebben uit te staan
„Volgende week krijgen we het fijn," ging ze
vroolijk voort„de Wheelers komen dan, en dat
zijn éénige lui en Bob Trenton zal hier zijn, die
is heelemaal een snoes en Jack Mason en zijn
zuster."
Al de menschen, die ze opnoemde; waren al
meer dan eens op Hathermere Court geweest, en
juffrouw Smith had geen enkele van hen gemogen.
Ze hoorden tot dat lawaaiige soort, los in den
mond, dat misplaatst scheen in het statige, oude
huisen juffrouw Smith vermoedde wel, dat
ze evenmin naar den smaak waren van den heer
van Hathermere als naar den haren.