No. 11
VRIJDAG 29 MEI 1931
215
Loeit ,Mtmpijpcn
„Maar dan toch een heel erg mooi sprookje,"
antwoordde hij ontroerd, terwijl hij haar hand greep
en haar met een jongensachtig-verrasten blik
aankeek. „Ik ben hier eens met mijn vriend Mont
gomery geweest, hij kende u en we bekeken samen
dat schilderij en ik dachtik zeiwei..
dat u een buitengewone moeder moest zijn I En
dat bent u ook 1"
In zijn verwarring en ontroering struikelde hij
over zijn woorden. Pamela zag, hoe diep bewogen
hij was.
„Mijn jongen," fluisterde ze, „mijn lieve jongen,"
en met onuitsprekelijke teederheid sloeg ze de
armen om zijn hals en trok zijn gezicht naar het
hare.
„Het is me allemaal nog zoo vreemd, ik heb het
gevoel, alsof het nog niet heelemaal tot me door
dringt," zei Alan tegen Dorothy, toen ze den vol
genden middag bij elkaar zaten in de kamer van
juffrouw Denby in het sanatorium. „Ik heb een
gevoel, alsof ik bezig ben uit een naren, bekïemmen-
den droom wakker te worden. Wat een eigenaardig
toeval, dat jij zooveel hebt gedaan voor die arme
stakkerd, van wie ze al die jaren dachten, dat ze
mijn moeder was."
„Ze is toch zoo lief," zei Dorothy vol medelijden,
„zoo teer en zoo dankbaar. Ik ben erg blij, datze
hier vandaan gaat. Ik heb meneer Drummond bru
taalweg aangeklampt, toen hij den laatsten keer
hier was en van hem gedaan gekregen, dat hij haar
naar een kleinere inrichting laat overbrengen, waar
ze aardiger voor haar zijn en meer aandacht aan
haar kunnen besteden. Ik geloof eerlijk gezegd,
eigenlijk, dat ik hier den heelen boel zoo'n beetje
op stelten heb gezet er gaan een paar van de
verpleegsters weg en daar ben ik ook niet vreemd
aan En uit wat dokter Peter zegt, maak ik op,
dat we ons heelemaal niet hoeven te verwonderen,
als dokter Stone er binnenkort ook het bijltje bij
neerlegt. Ik vind hem een verschrikkelijken man,
hij moet maar laboratoriumwerk gaan doen
voor den omgang met zieke, ongelukkige menschen
is hij volkomen ongeschikt. Hij en meneer Drum
mond zijn een mooi stel bij elkaar. O, Alan, ik
ben toch zoo blij, dat die man jouw vader niet is.
hij heeft iets griezeligs over zichiets waar je
koude rillingen van krijgt...."
Ik kan geen woorden vinden om je te vertellen,
hoe blij ik daarom ben 1" verklaarde Alan uit den
grond van zijn hart. „Ik heb hem'eigenlijk nooit
mogen lijden.... hij mij trouwens ook niet. Ik
heb altijd het gevoel gehad of er een onoverbrug
bare kloof tusschen ons was.enfin, ik ben nu
voorgoed van hem af."
„Ik heb een vreeselijken tijd gehad," eindigde
hij., „een vreeselijken tijd in een woord; een
ellendige, trieste kamer, geen vrienden, vervelend
werk op een akelig kantoor en ik verdiende een
schijntje. Ik ben dikwijls bang geweest, dat ik den
moed zou verliezen Doch wat mij dan weer over
eind hield, was de herinnering aan wat jij bij ons
laatste gesprek gezegd had dat je verwachtte,
dat ik wat van mijn leven zou terechtbrengen I
Maar dat is nu allemaal gelukkig voorbij.... en
nu het voorbij is, ben ik dankbaar, dat ik het heb
moeten doormaken, omdat ik nu mijn geluk nog
dieper besef dan ik ooit had kunnen doen, als ik
je zonder slag of stoot gekregen had...."
„En jij en ik mogen toekijken bij al die gelukkjge
ontknoopingen 1" klaagde Donald Montgomery,
terwijl hij met Bridget in de richting van Regent's
Park wandelde, nadat ze dokter Peter Hodgon
en zijn vrouw hadden zien wegrijden van de kerk,
waar hun huwelijk zooeven was ingezegend.
„We zijn er bij geweest, dat deze twee gelukkige
stervelingen getrouwd zijn," ging hij voort, „dokter
Hodgon boft wel reusachtig, dat hij een vrouw als
Pamela Carmichaël gevonden heeft. En verder
hebben we Alan en Dorothy naast elkaar zien loopen
of ze door de straten van het Paradijs liepen in
plaats van die van Londen en ze hadden voor
gewone menschen als jou en mij niet meer aan
dacht, dan wanneer we een paar vliegen waren
geweestEn wij krijgen niets van de algemeene
vreugdewij," mopperde de jongeman verder,
..we zijn neef en nicht in den tienden graad, of
misschien wel in den zeven en twintigsten en we zijn
ons heele leven goede vrienden geweest en je
weet, wat ik mij in het hoofd heb gehaald over
Dorothy. En daar staan we nu in de kou, terwijl
de anderen dolge
lukkig zijn I Kom,
laten we een poosje
in het park gaan
zitten en een ouder
wets-gezellig praat
jemaken, misschien
kikker ik dan weer
een beetje op 1 Ik
heb tenminste on-
geloofelijk'tland.."
Een oogenblik
later zat Bridget
naast hem op een
bank bij den vijver.
„En ga je mor
gen naar Marday
terug vroeg Do
nald.
„Ja. Vader be
gint naar me te
verlangen en tante
Kathleen is weer
heelemaal goed en
kan haar werk in
hetsanatorium her
vatten. Dus ga ik
weer naar huis."
„En laat mij in
mijn eentje verder
ploeteren in dit on
herbergzame Ba-
bel 1"
„Dan is je oor
deel wel veranderd!
Ik dacht, dat je
dat Babel zooals
je Londen smalend
gelieft te noemen,
de plezierigste
plaats op de heele
wereld vond
„Zeker, ik zou
niet graag ergens
anders dan in Lon
den wonen, maar
ik heb het hier
vreeselijk eenzaam
tegenwoordig. Het
is niets meer gedaan sinds Bateson plotseling ver
dween. Eeuwig jammer, dat ik net in Parijs zat,
toen hij met dien vreeselijken Drummond in
aanraking kwam. Misschien had ik hem nog een
beetje kunnen kaimeeren. Enfin, we weten nu
tenminste waar hij is, arme, brave kerel." Donald
zuchtte. „Dat was toch ook blind toeval, dat
mevrouw Carmichaël hem daar in het sanatorium
tegen het lijf liep en zijn levensgeschiedenis toe
vallig kende. Maar hij herkende haar absoluut
niet, hè?"
„Neen hij had er geen flauw idee van, wie ze
was. Ze kwam naar het sanatorium om mevrouw
Drummond te bezoeken en zag opeens Jack
Bateson in den tuin loopen. Niemand van ons wist
hoe hij heette wij kennen nooit de namen van de
patiënten. Maar we hadden allemaal vreeselijk
medelijden met hem hij is zoo jong en hij heeft
zoo'n knap, aardig gezichthet is tragisch,
als iemand op dien leeftijd al in een inrichting
voor zenuwlijders verpleegd moet worden. Me
vrouw Carmichaël vertelde, dat hij zijn hoofd
ernstig bezeerd had en bovendien een hevigen
geestelijken schok had gekregen. Dat verklaart
natuurlijk een heeieboel."
„Arme kerel I" Donald zuchtte nogmaals.
En toen spraken ze een heele poos geen van
beiden en tuurden zwijgend in het zonbeschenen,
kalm voortkabbelende water.
Het was Donald, die het eerst weer iets zei.
„Zeg Bridget," viel hij opeens uit, „ik ben tot
de slotsom gekomen, dat ik een reuzen-ezel ben
geweest 1"
„Waarom?" vroeg het meisje verlegen, want er
was iets in de manier, waarop Donald haar aankeek,
dat haar in verwarring bracht.
Ik heb me ten opzichte van Dorothy als een
ezel en een idioot gedragen, want in den grond van
mijn hart wist ik drommels goed, dat ze nog altijd
van Alan hield. Een andere man bestond eenvoudig
niet voor haar. En ik draaide maar om haar heen
als een mot om de kaars, in plaats dat ik.Zeg
Bridget, kun je me nu niet eens een handje helpen
Begrijp je niet, waar ik naar toe wil..het kost
me altijd zooveel moeite om de dingen duidelijk
te zeggen
„Het is inderdaad tamelijk verward, wat je
vertelt, dat is een feit," antwoorde Bridget, met
een poging om de zaak van den humoristischen kant
op te nemen. Maar dat gelukte haar niet heel
erg, haar hart klopte zoo wild 1 „Kun je je niet een
beetje duidelijker uitdrukken vroeg ze ten
slotte op onzekeren toon.
„Kijk eens," zei hij, nadat hij een poosje naar
zijn woorden had gezocht, „de zaak komt hierop
neer. Zou je het ezelachtige in mij oyer het hoofd
willen zien en me willen nemen, zooals ik
ben Ik heb nooit beseft, hoe eenzaam de wereld
is zonder jou Ik weet niet, wat ik hier in mijn
eentje in dat eindeloos-groote Londen moet be
ginnen, terwijl jij in Marday je vader helpt als een
soort ongesalarieerde koster. Zou je er niets voor
voelenwelom mijn eenzaamheid 'n beetje
te verlichten We zijn altijd zulke puike kamera
den geweest.... kunnen we niet nog een beetje
meer zijn, voor de rest van ons leven Dat van
Dorothy was maar een voorbijgaande waan, jij
bent het altijd geweest, daar ben ik me hoe langer
hoe meer van bewust geworden den laatsten tijd,
jij en niemand anders.
„Misschien kunnen we meer zijn dan vrienden,"
antwoordde het meisje langzaam, terwijl ze de
hand greep die hij naar haar had uitgestoken,
„misschien kunnen we meer zijn, maar goede,
prettige kameraden moeten we óók blijven.."
Een oogenblik keek ze hem met ernstige, vochtig
oogen aan toen won haar zin voor humor het weer
en ze zei vroolijk
„Nu kun je toch niet meer beweren, dat wij in de
kou staan en dat je het toekijken hebt bij het
geluk van anderen, hè
En als het eenig juiste antwoord op deze op
merking, trok hij haar in zijn armen en kuste haar
zonnig gezicht.
EINDE