DOOR ARCHIE COLLIN (Slot) Nu dat hij dat zou doen, wat hij blijk baar gedaan heeftdingen zeggen, die u kwalijk zou nemen was het niet zoo „Of het zoo was Dat zou ik denken." Hilda's stem werd schel van opgewondenheid. „Ik was zeker een dwaas. Hij zei, dat ik dat was." „Wat een fielt," zei juffrouw Smith veront waardigd. „Ja, hij is wel een fielt, maar ik was toch ook een dwaas. Ik had het moeten begrijpen En nu hij getoond heeft, wat voor soort man hij is, haat ik mezelf, omdat ik hem als een vriend beschouwd heb. Ik ben bij u gekomen, omdat u zoo rustig bent, omdat u alles zoo goed begrijpt. U schijnt een kleine, vredige plek in uw hart te hebben, die u niet laat verstoren." „Men moet er zoo'n plekje wel op na houden," zei juffrouw Smith eenvoudig. „Als men dat niet deed, zou alle beroering van buiten er in kunnen dringen en ons ondraaglijk hinderen." „Ja, maar hoe doet u het? Zeg me, hóe u het doet 1" hield Hilda aan, zonder te denken aan hét late uur en haar gasten beneden, omdat haar eigen bewogenheid de kalmte voelde van de atmosfeer in de kinderkamer. Juffrouw Smith kleurde. Ze vond het niet ge makkelijk om een verklaring van zichzelf te geven, zóó, dat de ander haar begrijpen kon, en toch voelde ze, dat hier iets van haar verlangd werd. „Probeer in uw hart een vredig plekje te hou den, waar niets kan binnendringen, dat is heusch mijn heele geheim. Als u de rust niet in uzelf hebt, zult u ze buiten u ook niet vinden." „Ik heb zeker niet het goede soort hart," zei Hilda, en ofschoon ze probeerde luchtig te praten, was er toch een soort schaamte in haar oogen. „Iedereen heeft het goede soort hart," zei juf frouw Smith ernstig, „en we kunnen allen de rust van binnen hebben." „Ik wilde wel, dat ik meer was zooals u," er was iets verlangends in Hilda's stem, „en ik wilde, dat ik wist, hoe ik moet doen met Gregory en dien akeligen man." „Als ik u was, zou ik Sir Gregory alles vertellen," was het onmiddellijke antwoord, „verberg niets voor hem. Ik ben overtuigd, dat hij alles begrijpen zal." „Hij denkt nu, dat ik een soort engel ben. Hij zal zoo teleurgesteld zijn. Tenminste, hij vond me vroeger een engel," voegde Hilda er twijfelend aan toe. „Zeg hem de waarheid," herhaalde juffrouw Smith met klem „hij zal liever weten, dat u een echte vrouw bent, met alle fouten van een echte vrouw, dan een onmogelijke engel. Vertel hem alles." „Ik geloof, dat u het bij 't rechte eind hebt," riep Hilda onstuimig uit. „Ja, u bent verstandig, en ik zal Gregory alles precies vertellen, want u hebt zeker gelijk." XVI. „DAT IS HEM 1" T T, dokter Sterne 1 Wat vreemd Zóó begroette Helene Maitland Maurice Sterne en den holoogigen man, die met hem in de vrou- wenafdeeling voor operaties van het St.-Bernards- ziekenhuis stond. „Niet zoo heel erg vreemd," glimlachte hij. „Ik ben met mijnheer Fraser gekomen u herinnert u toch mijnheer Fraser om een patiënte van u hier te bezoeken, juffrouw Maisie Dawes." „O, juist," Helene's stem was ijzig koel. „Juf frouw Dawes is een eigenaardig iemand. Is zij een kennis van u Zij wendde zich tot Fraser. „Niet bepaald," zei deze, „maar ik denk, dat ze mij een inlichting kan geven." „Ze ligt in bed 16," de zuster knikte in de rich ting van het bed, „en hoe gaat het in Rinderly, dokter Sterne „Rinderly mist u nog steeds," was het galante antwoord en Fraser vroeg zich af, waarom de lach, die hier op volgde, zoo bitter klonk. „Ik veronderstel, dat juffrouw Smith nog „juf frouw Smith" is Weer vroeg Fraser zich af, waarom de toon zoo bitter was. „Ja, nog steeds. Maar er is een soort aanwijzing gekomen en wij hopen maar het beste." „O, ze zal het beste wel krijgen," Helene's stem was nog scherper „ze zal wel op haar pootjes terecht komen. Maar komt u mee naar juffrouw Dawes." Juffrouw Dawes, die opzat in een allerfraaist jakje, ontving haar bezoekers verrukt en gieche lend, ofschoon ze volstrekt niet wist, wie ze voor zich had. „Ik hoop, dat u het mij niet kwalijk neemt, dat ik u lastig val," zei Fraser, „maar u schreef mij naar Afrika en u zond mij laatst heel vriendelijk het adres van juffrouw Reynolds. Waarom hebt u aan mij geschreven En wat weet u van juffrouw Reynolds De zuster was weggegaan. Maisie keek van den eenen man naar den anderen, met open oogen en open mond. „U bent Jock niet," zei ze op 't laatst. „Mijn naam is Geoffrey Fraser," antwoordde hij rustig, „maar even zeker heb ik nooit eerder het genoegen gehad u te zien." „Heeremijntijd 1" was alles wat Maisie kon zeggen, terwijl ze met stomme verbazing naar hem staarde, „maar bent u niet in Afrika geweest Bent u niet verloofd met Leslie Reynolds „Ik ben een paar weken geleden uit Afrika gekomen ik ben verloofd met Leslie Reynolds. Ja. Maar u en ik zijn volkomen vreemden voor elkaar." Maisie lachte flauwtjes. „Da's waar, we zijn vreemden, u en ik, ik heb u nooit van mijn leven gezien. Maar natuurlijk dacht ik, dat u mijn Geoffrey moest wezen. Ik zag de advertentie in de krant over Geoffrey Fraser, die verloofd was met Leslie Reynolds, en dat maakte me gewoonweg gek. Ik dacht, dat het Jock was, en het adres in Afrika stond er bij in de krant, dus schreef ik hem terstond." „Juist, en u probeerde tusschen mij en juffrouw Reynolds oneenigheid te stichten." „Nou, dat zou ik gedaan hebben, als ik haar had ontmoet. Maar ik heb haar nooit gezien," gaf Maisie toe „die ik zag, kende u heelemaal niet en kende ook mevrouw Sadler niet, of de kamers of wat ook." „Maar wie hebt u dan gezien Fraser keek steeds meer verbijsterd. „Wat ik me afvraag, is, waar Jock dan toch zit." Juffrouw Dawes volgde haar eigen gedachten en lette heel niet op Fraser. „Als hij soms mijn neef is, die denzelfden naam heeft als ik, dan kan ik u zeggen, waar hij is. Hij schreef mij, toen ik in Afrika was, en vertelde mij, dat hij een reis om de wereld deed en dat hij heel veel wilde gaan jagen op groot wild. Ik denk niet, dat hij eerder dan over eenige maanden terug zal zijn. Hij is een tijd in Afrika geweest en ging toen naar Italië." „Dan zal hij dit schatje niet als een zoet lammetje op hem vinden wachten." Maisie's wangen gloei den. „Er zijn nog andere visschen in de zee. En ik denk," ging ze voort, „dat juffrouw Smith juf frouw Reynolds wel kan vergoeden, ze is mooi genoeg, is 't niet?" en Maisie wendde zich tot Sterne.' „Ze is heel mooi," antwoordde deze rustig, „en overigens.... Maar, hoor eens, beste kerel, je moet meegaan," zei hij haastig, zichzelf onderbrekend, daar hij 'n uitdrukking van uitputting op Fraser's gezicht zag. „Dank u wel voor al uw inlichtingen, juffrouw Dawes maar ik moet mijn patiënt nu weer naar Rinderly brengen." Ze zagen Helene Maitland niet weer. Ze had zich in haar zitkamer opgesloten en kwam pas weer in de zaal toen de heeren weg waren. Toen ze later bij Maisie's bed kwam, zei deze opgewonden: „Het was niet eens mijn Geoffry Fraser. De wereld is toch een rare plaats, vindt u niet Ik denk, dat mijn Jock hem gesmeerd is en dat ik hem nooit terugzie. Ik zal hem laten gaan, hoor 1 Ik kan gauw genoeg een even goeie vinden. Maar ik wou wel, dat ik die Leslie kon vinden voor dien aardigen vent met z'n blauwe oogen. Hij ziet er uit, alsof hij maar altijd iets zoekt, is 't niet En ik hoop maar, dat ie haar vindt, de arme kerel." De „arme kerel" en Sterne begaven zich weer naar Rinderly, beiden in gedachten verzonken Fraser teleurgesteld en terneergeslagen, Sterne met een zekeren opgewekten blik in zijn oogen. „Ik kan het altijd probeeren," zei hij later tegen zichzelf, toen hij den hoorn op den haak hing na een telefoongesprek, „het kan in elk geval geen kwaad." En den volgenden morgen kwam hij de zaal, waar Fraser lag, binnen met den bejaarden heer, dien hij eenige avonden te voren op Hathermere Court ontmoet had. „Ik hoop, dat u me niet kwalijk neemt, dat ik u gevraagd heb te komen," zei hij, „maar het scheen de moeite waard om tenminste de proef te nemen." „De moeite waard, natuurlijk is het de moeite waard. Het kan beteekenen, dat nu tenminste een deel van de aanwijzing gevonden is Ja, dat is hem Mijnheer Hodgson brak zijn zin plotse ling af en wees naar Fraser's bed. „Dat is.de man, dien ik in den trein tusschen Marseilles en Parijs heb gezien hij was in gezelschap van die mooie, charmante jonge vrouw, die ik laatst in 't huis van Sir Gregory Marshland ontmoet heb en dit u juffrouw Smith noemt." XVII. EEN ONOVERKOMELIJKE MOEILIJKHEID. {"leoffrey Fraser zat in den grooten leuningstoel in dokter Sterne's zitkamer, met een uitdruk king van onderdrukte opgewondenheid op zijn ge zicht. Zijn tocht naar Londen had veel van zijn krachten gevergd, en ofschoon hij, na gehoord te hebben, wat mijnheer Hodgson over hemzelf en juf frouw Smith verzekerde, gesmeekt had zelf naar Hathermere Court te mogen gaan, had Sterne zijn medisch gezag streng doen gelden en verklaard, dat juffrouw Smith naar het ziekenhuis moest komen om Fraser daar te zien. En nu zat de patiënt haar komst af te wachten hij was nauwelijks instaat, stil te zitten om er geduldig op te wachten, en geheel niet in staat zichzelf, op welke wijze ook, bezig te houden. Zou het Leslie zijn, die dadelijk door die deur zou binnenkomen Of was het alles maar de een of andere vergissing?Een samenloop van omstandig heden Een toevallige gelijkenis En waar was in dat geval Leslie De vragen, die gedurende wé ken zijn hart verscheurd hadden, schenen nu alle gelijk te komen en veroorzaakten een spanning, die ondraaglijk was.Zijn handen beefden; hij voelde, dat hij niet langer zoo mak daar kon blijven zit ten en niets doen dan wachten, en op datzelfde oogenblik hoorde hij het geluid van voetstappen en stemmen buiten de deur. Sterne deed ze open en keek naar binnen. „Ik heb juffrouw Smith hier, die je

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 6