AZEND OP HET MILLIOEN Ö°ok ;OHN. 232 VRIJDAG 5 JUNI 1931 No. 12 ders. We leveren je af aan 't hoofdkwartier. Als je gijntjes maakt ben je ongelukkig." Ik meende me netjes te moeten gedragen. We reden een heel eind en zóó, dat ik ieder idee van richting verloor. De auto hield eindelijk stil voor een sjofel huis, omringd door niets dan open terrein. Behoorlijk bewaakt en begeleid, stapte ik uit, ging de stoep op en werd de voordeur binnen ge schoven. Die viel met een klik in 't slot en ik stond voor een man, die een grooten zwarten bril droeg. „Komt u maar binnen, meneer Rinland. U wordt verwacht." „Dus u kent me? Ik geloof niet, dat ik 't genoe gen heb. „Dat hindert niet. Gaat u hier maar binnen." Hier was de voorkamer. Daar vond ik nog twee heeren, ook met groote, zwarte brillen. „Mag ik nu vragen, wat u met die ontvoering voor hebt zei ik. „De uitleg is heel eenvoudig, meneer Rinland," zei de woordvoerder. „We zijn van meening, dat u veel te veel geld hebt en dat wij er best een portie van kunnen gebruiken." ..En hoe dacht u dat te krijgen?" „We weten, dat u altijd uw chequeboek bij u hebt. Nu laten we u de keuze óf u teekent een chèque voor honderdvijftigduizend dollar en denk er om, we kennen uw handteekening van dat vorige zaakje óf u komt hier nooit levend vandaan." „Hoeveel tijd heb ik, om na te denken vroeg ik. „Tot morgen." „Ik begrijp wel, dat ik hier vannacht in geen ge val meer vandaan kom.... Enfin, heeren, mijn leven is me meer waard dan honderdvijftigduizend dollar. Hebt u pen en inkt bij de hand „Staan hier op tafel." Ik haalde mijn chèqueboek uit mijn binnenzak, scheurde er een chèque uit en keek toen vragend op. „Zet maar John Smithers. Die naam is net zoo goed als een andere." „Welke datum is 't vroeg ik. „25 Juni. We hebben u toch niet zóó aan 't schrikken gemaakt, dat u den tel kwijt bent Ik vulde de chèque in met mijn gewone schrift en gaf haar aan den man, die gesproken had. Hij nam 't papiertje lachend aan en wuifde ermee, om den inkt te laten drogen. „Heel verstandig ge daan, jonge man. Nu zul len we u naar boven laten gaan, dan kunt u kalm gaan slapen. Er zitten ijzeren staven voor 't raam en we sluiten de deur van buiten, dus u kunt u net zoo veilig voelen, als wanneer u in een officieele cel zat." „Laat me dan maar gaan," zei ik. „Maar ik wou nog één ding vragen. Wanneer kan ik weg „U wordt weggebracht met een auto, gordijntjes omlaag, en we zetten u op een veilig plekje af, zoodra we het geld bin nen hebben." Zoo werd mij toen mijn bed gewezen en ik moet wel 't makste schaap ge leken hebben, dat ze ooit hadden trachten te sche ren. Ik werd in een een voudig gemeubelde kamer gebracht en de deur werd achter me gesloten. Ik was alleen. Toen schoof ik voor zichtig een bureau, dat naast het raam stond, voor de deur, om 'n soort barricade te vormen. Ik wou geen visite krijgen den volgenden morgen. Daarna trok ik mijn jas en mijn schoenen uit, ging liggen en sliep rustig. Toen ik wakker werd, keek ik op mijn horloge. Ik had langer geslapen dan gewoonlijk't was bij tienen. Juist de tijd, dat mijn vriendelijke vriend met de chèque van hon derdvijftigduizend dollar aan de bank kon zijn. Ik kon niets doen dan wachten, dus ging ik tk heb mijn magen mtlgeladen" gamutle nacantie-be/.igheid nan .Engelsche meisjesstudenten. Toen ik, door de erfenis van mijn oom, van klerk op een bank in millionnair veranderde, was ik gelukkig, dat ik een chèqueboek in mijn zak had en ik vulde voor mijn pleizier een paar chèques in. vtaar 't duurde niet lang, of ik moest me verweren regen den aandrang van buiten, om nog meer chèques in te vullen. Er waren bedelarijen en er waren voordeelige aanbiedingen, maar ze kwamen allemaal hierop neer „Geef ons een chèque." Ik heb me vrijwel weten te verdedigen, al hielp ik natuurlijk wel eens een stakker. Een man bij voorbeeld, die een nieuwe methode wist, om olie aan te boren, en daarmee slagen zou, als hij geld had, om naar Chicago te gaan. Ik schreef voor hem een chèque van vijftig dollar. Hij dankte me dui zend maal. Maar den volgenden dag kwam de afrekening van mijn bank en ik schrok. Er was op een chèque van mij vijftigduizend dollar geïnd 1 lk had nog niet één keer voor zoo'n bedrag geteekend* dat wist ik heel goed. Ik bekeek de chèque alles was in orde, behal ve het bedrag. Ik heb er veel over gepraat en ik merkte, dat er tegen de streken van een echt han- digen vervalscher niet zoo heel veel te doen is al worden die lui op den duur wel gepakt. Die olieman zou óók wel eens gepakt worden, maar daar kwamen mijn vijftig mille niet mee terug en ik vond 't een ellendig idee, machteloos te staan tegenover zulke praktij ken. Uit alle macht peins de ik op middelen, om mij voortaan de roofvogels van het lijf te houden. Een uitgaander was ik niet, maar toch bezocht ik wel eens een schouw burg of een cabaret en ik vond 't prettig, me dan te kunnen vertoonen als een graaf of prins uit Nergensland. Ik was een beroemde danseres gaan zien en door een souper, dat volg de, werd 't twee uur, eer ik weer op straat kwam. Ik keek uit naar een taxi. Verbazingwekkend vlug kwam er een voor en ik sprong er in. Het ding_ had er na tuurlijk leeg uitgezien, maar schijn kan bedrie gen. Vóór ik weer uit kon stappen, was het portier dichtgeslagen, de wagen nam direct een veertig kilometer per uur en twee schavuiten, forsch genoeg om Dempsey te verdonkeremanen, spron gen op van den bodem van den wagen, waar ze opgevouwen hadden ge legen. Ze kwamen naar mijn hoek toe, dreigend. Ik werd niet erg voorzichtig achteruitgeduwd. Ik heb niet eens geprobeerd, van me af te slaan. „Wat moet dat eigen lijk vroeg ik vrij mak. „Bek dicht, of we slaan d'r óp 1" antwoordde een minzaam heer, dat met z'n gezicht geld had kun nen verdienen bij de film. „Ik mag toch wel weten..." Onwillekeurig praatte ik zachter. „We hebben onze or-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 12