(§/~/y
enaam
DIE ZICH SCHUIL HIELD
E
EERSTE HOOFDSTUK.
/r was iets angstwekkends, iets neerdrukkends
in de groote stilte van den helderen Austra-
iischen nacht. En de jonge man, die op een open
ntek in het bosch, bij de deur van een herders-
hut stond, keek om zich heen en sidderde, alsof
hij bang was voor spoken.
Hij was bleek en mager en zijn oogen gloeiden
var koortshij stond tegen de deur geleund en
hij luisterde ongeduldig en met groote inspanning.
Aa.i zijn voeten lag een hond hij scheen te slapen,
maar zijn oogen stonden open, want ook hij luis
terde, evenals de man. En toen zijn meester zei
„Arthur blijft lang, hè Bob kwispelde de hond
met z'n staart, alsof hij hem begreep wat ook
werkelijk het geval was.
De jonge man liep naar binnen en pookte het
vuur op onder den verweerden ketel, stak een
kaars aan, ofschoon de maan helder naar binnen
scheen, liet zich toen naast het vuur neervallen
en zuchtte zwaar. Ondanks de warmte rilde hij
nu en dan van koude, en hij veegde met z'n mouw
het koude zweet van zijn voorhoofd. Een half
uur ging voorbij en hij was half in slaap, toen hij
den hoefslag van een paard hoorde. De hond hoorde
hem ook en met een vroolijk blaffen sprong hij op.
De jonge man scharrelde overeind en eenigs-
zins waggelend liep hij naar de deur. Er kwam een
uiter de open plek op rijden hij sprong van z'n
paard, zei iets tegen den hond en kwam toen op
hem toe loopen.
„Daar ben ik eindelijk, kerel I
Hoe is 't ermee
„Och, zoo-zoo," antwoordde de
ander. „Ik dacht, dat je nóóit
zou komen dat er iets gebeurd
was. Kijk goed uit en kom binnen,
Arthur 1"
Arthur Burton knikte, leidde
zijn paard naar een stal achter de
hut, droogde met een liefkoozend
gebaar het dier flink af, gaf het 'n
dubbele portie voer en ging de
hut in. Jack Gordon stond ge
bukt over het vuur, maar toen
zijn kameraad binnen kwam,richtte
hij zich op en stak hem, met een
glimlach op het koortsige gezicht,
de hand toe. Arthur drukte de
magere heete hand in de zijne.
En toen ze daar zoo naast elkaar
stonden, was het verschil tusschen
beide mannen pijnlijk om aan te
zien de een was zoo mager en
uitgeteerd, de ander vol sterke
mannelijke kracht. Hij was buiten
gewoon groot, zijn borst was
breed, zijn ledematen goed ge
vormd, lenig en gespierd er was
geen onsje vet op zijn lichaam,
dat enkel uit zenuwen en spieren
bestond. Er was kracht zelfs in
zijn gezicht, gebruind door zon en
regen, in de donkere oogen, die
straalden in het licht van 't vuur,
in de korte krullen van het kas
tanjebruine haar, dat in golven
neerhing over 't voorhoofd, blank
gebleven onder de beschutting
van den grooten hogd.
„Je bent vanavond niet zoo
goed, Jack," zei hij, terwijl hij
z'n hoed in een hoek gooide en
z'n jas uittrok. „Waarom ben je
niet blijven liggen Dat had je
me toch beloofd 1"
Jack lachte verlegen.
„Ik heb 't wel geprobeerd, maar
't lukte niet. Voor 't eerst van
mijn leven was ik bang alleen, en
DOOR CHARLES GARVICE
ik haalde me allerlei in m'n hoofd. Ik verbeeldde
me, dat er iets met jou gebeurde. Verleden nacht
heb ik voetstappen gehoord en stemmen of ik
verbeeldde me, dat ik wat hoorde 't komt op
hetzelfde neer, want het hield me uit den slaap.
De koorts, denk ik."
Arthur Burton knikte.
„Waarschijnlijk, want ik heb niemand gezien.
In den winkel hoorde ik, dat er een bende in de
buurt was maar dat is al 'n dag of wat geleden en
ze zullen nu wel voorbij wezen ze zullen ons heusch
niet vinden we zitten hier te ver af. Kom, blijf
nou eens van dien ketel af en ga liggen. Ik zal
thee zetten ik heb zoo lang in 't zadel gezeten,
dat ik nou eens wat op en neer moet loopen. Ik
heb kinine meegebracht en daar krijg je nou eerst
'n dosis van."
Hij opende het kleine witte pakje, alsof het
goudpoeder bevatte en werkelijk was het nog
kostbaarder en strooide het op de tong van zijn
vriend.
Jack keek met een dankbaren blik naar het
sterke, knappe gezicht.
„Arthur, oude jongen," zei hij met een trilling
in zijn stem, die hij niet te bedwingen wist, „je
bent een trouwe, goede kameraad voor me geweest.
Sedert we elkaar, zes maanden geleden, in Wally
Ford hebben ontmoet, ben je als als een broer
voor me geweest. Je hebt m'n slechte humeur
verdragen en al m'n kuren, zonder me ooit 'n pak
slaag aan te bieden
A'"
Een druk oogenblik langs tien Kleiweg te Gouda. Men kan de
ook goed bewonderen.
ehoonheid oan den ranken toren
„Maar dat zal gauw genoeg "KT
gebeuren, beste jongen, als je je IN O» 1
mond niet houdt."
„Je hebt je laatste korst brood met me gedeeld,
als de kerels in romans doen, en nou heb je honderd
vijftig mijl gereden om wat kinine voor me te
halen en je probeert me voor te liegen, dat je ging
om weer eens 'n krant te kunnen lezen wat ie
nooit heeft kunnen schelen."
„Maar ik heb er nou toch een meegebracht,"
zei Arthur en hij haalde een krant uit den zak van
den jas, dien hij aan 'n spijker had opgehangen.
Ik zal je niet lang meer tot last wezen, Arthur,"
zei Jack Gordon, op den kalmen stillen toon van
iemand, die den dood voelt naderen. „Je kan er
om lachen, als je wilt, maar ik zeg je, dat ik al
gauw zal moeten ophoepelen."
Arthur kreunde en keerde zijn hoofd om, om
zijn gezicht te verbergen voor den zieke.
„Geen kwestie van," zei hij. „Jij bent meer
waard dan tien dooie mannen, en wij gaan samen
naar Melbourne. Weet je wat jou mankeert?
Je moest eens flink door elkaar gerammeld worden,
en ik zou 't doen ook, als ik maar niet zoo moe was.
Zoo, hier is je thee, en ik heb ook 'n beetje cake
kunnen krijgen, 't Is niet veel bizonders, hij is
keihard, maar je kan hem in je thee soppen, 't li
in elk geval weer eens 'n veranderingetje."
„Arthur, jij had 'n vrouw moeten wezen," zei
Jack, toen hij de cake aannam. „Je bent zoo sterk
als 'n leeuw en zoo hard als ijzer, maar je hart is
zoo week als was. En daar zal je nog eens last mee
krijgen, als dat nog niet gebeurd
is."
Burton kleurde en hij lachteeven.
„Ja, de een of andere vrouw zal
dat hart van jou te pakken weten
te krijgen, Arthur, en 't stevig
uitwringen, als je niet oppast.
Zulke kerels als jij worden altijd
't slachtoffer van wat ze het zwakke
geslacht noemen. Maar ik heb niet
te klagen ik ben goed afgeweest
met dat hart. Het is een gelukkige
wind geweest, die me naar jou toe
dreef."
„En nou moet 't maar eens uit
wezen," zei Arthur „Je praat net
als zoo'n vent in 'n romannetje.
Wat ik voor je gedaan heb, be-
teekent niets, jij zou veel meer
voor mij gedaan hebben. En nou is
't uit. Jij houdt je mond en je gaat
slapen."
Hij trok een deken 'over het hui
verende lichaam, ging toen weer bij
het vuur zitten en stak z'n pijpje
aan maar opeens herinnerde hij
zich, dat de rook Jack soms aan
't hoesten bracht en hij doofde de
pijp weer uit en stak ze in z'n zak.
Een poosje lag hij slaperig naar
het vuur te kijken, terwijl hij
luisterde naar de moeilijke adem
haling van zijn vriend. Langza
merhand doofde 't vuur en Burton,
die zich nu, na zijn rit, huiverig
voelde, stond geruischloos op om
zijn jas aan te trekken.
Toen hij de hand in zijn zak
stak, voelde hij den scherpen kant
van een enveloppe en zich plotse
ling den brief herinnerend, dien hij
ontvangen had, haalde hij hem
uit den zak en bekeek hem. Hij
was nog ongeopend en geadres
seerd aan „Mr. Arthur Burton,
Wally Ford."
„De eerste brief sedert twee
jaar," mompelde hij. „Waar kan
die vandaan komen Iemand