No. 13
VRIJDAG 12 JUNI 1931
251
zijn. Reeds bevond hij zich achter het gordijn,
toen dit plotseling opzij werd gerukt en de man
met het notitieboekje tegenover hem stond. De
man stelde hem vragen, waarop Amos onmogelijk
kon antwoorden, aangezien elke zenuw in hem
gespannen stond, door den angst, dat er een
geluid vanuit het vertrek achter hem tot hier zou
doordringen.
Hij moest den man tegenover hem enkele minu
ten aan den praat houden, om Muriel gelegenheid
te geven, te ontsnappen. Er heerschte een ver
schrikkelijk lawaai in de speelzaal, en door het
geroezemoes van stemmen weerklonk telkens de
bulderstem „Niets daarvan Uw naam I Valsche
verklaringen worden zwaar gestraft 1" Een mi
nuut ging voorbij. De man in burger beval Amos,
uit de deuropening weg te gaan. Maar Amos weiger
de dat. Hij voelde, dat hij zich nog even verzetten
moest, om Muriel meer
tijd te geven. Het zou
haar toch al niet gemak-
kelijkvallen met die hooge
hakken. Misschien had
iemand aan den anderen
kant van de deur haar
uit medelijden een mantel
geleend. In ieder geval
zou het klimmen niet
meevallen, en de hemel
mag weten, wat er ge
beuren zou, als ze kwam
te vallen en haar enkel
brak. Aan den anderen
kant van 't huis konden
nog wel meer uniformen
staan.
„Nu! Vooruit!" bul
derde de stem vlak bij
zijn oor. De man met het
notitieboekje trachtte
hem met een beweging
van zijn zware schouders
opzij te duwen. Maar
Amos wilde tijd winnen,
en bleef staan. Hij was
heelemaal niet van plan
om te vechten. Het kon
hem zelfs heelemaal niet
zooveel schelen als de man
met het notitieboekje zijn
naam en adres noteerde:
de hoofdzaak was, dat Mu
riel tijd kreeg, om te ont
snappen. Maar de manmet
het notitieboekje scheen
vastbesloten óm haar, of
wie het dan ook wezen mocht, tegen te houden.
„U had zoojuist een jongedame bij u," zei hij
tegen Amos, „waar is zij gebleven
Ik weet niet, wat u bedoelt," antwoordde Amos
tartend.
Hij had het warm, verschrikkelijk warm hij
had zeker te veel champagne gedronken. En het
was ineens net, alsof alle lichten rood begonnen te
branden, en er kwam ook een rood waas voor zijn
oogen. Het was dit waas, dat hem plotseling den
man met het notitieboekje deed haten, zijn gezicht,
den klank van zijn bulderstem, zijn handen, alles.
Amos wist heel zeker, dat de man met het noti
tieboekje hem het eerst bij zijn kraag had gegrepen.
Hoe durfde hij Zoo'n brutale kerelAmos hief
toen zijn vuist op en sloeg den ander neer. Op
hetzelfde oogenblik groeide het geroezemoes aan
tot een tumultgeschreeuw en gegil weerklonk
handen, groote handen, zware handen, strekten
zich naar Amos uit, grepen hem bij zijn schouders,
bij zijn armen, bij zijn polsen. Zij hielden hem zoo
stevig vast, dat hij zich niet meer kon bewegen
anders had hij zijn vuist zeker nog eens opgeheven.
Als bij tooverslag verstomde echter het tumult,
en een onheilspellende stilte trad in. Amos hoorde
nu heel duidelijk het tikken van de klok op den
schoorsteenmantel in zijn nabijheid. Hij wilde
zijn hand naar zijn voorhoofd brengen, waarop
zware zweetdruppels stonden, maar dit kon hij
niet zonder de ander iets zwaars hield zijn handen
omlaag. Hij zag op en keek om zich heen. In den
hoek tegenover hem stonden de menschen samen
gedrongen meisjes met hooge hakken en teere
toiletjes, heeren in evening dress, en die lang niet
zoo opgewekt meer keken als enkele uren geleden
ze zagen erg bleek zelfs de wangen van de meisjes
waren bleek onder hun rouge. Tegelijk kreeg hij
die onnoozele gans van een Tommy Tredgold in
het oog hij keek zoo verschrikt als een wezel
en daór stond Jimmy Nutall, en daar Marjorie
Condamine met haar grappig rond gezicht. Amos
vroeg zich af, waarom zij allemaal zoo verschrikt
keken. Hij voelde zich nu niet meer zoo warm, en
ook dat roode waas voor zijn oogen was verdwenen.
Hij keek naar zijn polsen en toen recht voor
zich uit. Eerst verwonderde het hem, dat die vent
met zijn notitieboekje in zijn volle lengte op den
grond lag, en dat twee beambten in uniform zich
over hem hadden heengebogen toen zag hij in
eens aan den rand van den marmeren schoor
steenmantel het bloed, en op het tapijt een
groote, roode vlek.
„U doet 't beste met nu maar rustig mee te gaan!"
De Kristal-blazer.
Amos hoorde zichzelf iets mompelen over zijn
boord, die scheef zattoen voelde hij een paar
handen, die hem voor hem recht trokken. Zijn jas
werd hem over de schouders geslagen en zijn hoed
op het hoofd gezet.
Daarop ging hij kalm mee.
TWEEDE HOOFDSTUK.
En na dat alles was het met zijn leven nog niet
gedaan. De schande restte hem, alleen de eeuwige
schande niet de dood, die vergetelheid zou bren
gen en die zooveel beter was zoo rustig, zoo stil.
Waarom zette die oude man daar nu niet zijn zwarte
baret op en zei hij niet„God zij uw ziel genadig!"
Amos had zooiets wel eens in de krant gelezen
gek, dat dat nu hem overkwam.
Maar gebeurde dit alles wel met hem Amos
wist het niet. Het drong nauwelijks tot hem door,
dat hij het was, die hier op de beklaagdenbank
tusschen twee politieagenten stond, en dat die
twee jaar dwangarbeid hem golden. Er was ook
iets, dat de jury als een verzachtende omstandig
heid beschouwde 1 Maar wat had dat allemaal te
beteekenen En wat was dwangarbeid Amos had
er niet het minste idee van. Het was iets schande
lijks iets onteerends natuurlijk iets, dat je
eigenlijk nooit meer te boven kwam. Iets, dat nog
veel erger was dan de strop waardoor tenminste
ineens aan alles een eind kwam.
De man in uniform tikte hem op zijn schouder,
en hij wierp een laatsten blik door het stoffige
vertrek, waar al dat vreemde en dwaze van de
laatste dagen gebeurd was. Hij ontdekte een of
twee gezichten, die hij kende de Nutalls, met wie
hij den vorigen winter naar de Rivièra was ge
weest, en Lady Vousman, met wie hij den avond
voor hij naar de Knickerbocker Club ging, gedi-'
neerd had. En daar zat Muriel Lamprière, als
altijd erg chique, en omringd door even chique
jongeluiéén rechts van haar, één links, en een
in de rij achter haardeze boog zich naar voren
en fluisterde haar iets in het oor, dat haar deed
lachen.
Zij ontmoette even Amos' blik en draaide toen
rustig haar hoofd af. Misschien was ze nog kwaad,
omdat hij haar dien nacht naar de Knickerbocker
Club had meegenomen. Amos wist niet, wat er
nog was voorgevallen, nadat hij met de beide agen
ten was meegegaan, maar Mr. Colin J. Ross scheen
haar toch niet den bons te hebben gegeven, anders
zou zij er nu niet zoo vroolijk en opgewekt bijzitten.
Het was allemaal erg vreemd en raar] En het
blééf vreemd en raar. Bijvoorbeeld, die nacht in
zijn gevangeniscel, welke
op het vonnis gevolgd
wasAmos sliep heel
rustig, hoewel het bed ver
schrikkelijk hard was en
hij een ontzettenden hon
ger had, omdat hij het
voedsel, dat men hem des
avonds had voorgezet,
onmogelijk naar binnen
had kunnen krijgen. Maar
hij was dan ook erg ver
moeid geweest. En dan
was hij het natuurlijk niet
gewoon om 's morgens
zóó vroeg op te staan.
Maar alles bij elkaar was
het toch niet zóó ver
schrikkelijk ongetwij
feld, omdat het nauwe
lijks tot Amos doordrong
dat dit allés hém over
kwam. Hij had het gevoel
alsof hij droomde een
langen, langen droom in
den geest van Alice in het
Wonderlandhij had al
reeds het plan gemaakt
om, als hij uit dien droom
ontwaakte, er een boek
over te schrijven. Hij zou
het Amos in het Politie
land noemen. Dat zou een
titel zijn, die insloeg, en
die den verkoop van het
boek geweldig zou bevor
deren. Het geld ervan zou
blijven binnenstroomen,
en nog voor het jaar om was, zou hij met Fay kun
nen trouwen. Hij had laatst gehoord, dat de
schrijver van een onlangs verschenen succes-
boek er 100.000 aan verdiend had, dus dat kon
nogal.
Intusschen probeerde hij zich in dat onmogelijk
kleine waschkommetje te wasschen, en zijn tanden
door die harde korst brood te krijgen. De kleeren,
welke hij aan moest trekken, deden hem lachen
„Zoo moesten de lui van de Knickerbocker me
eens zien 1" mompelde hij. En onwillekeurig glim
lachte hij bij de gedachte aan dien ezel van een
Tommy Tredgold hij zou zijn monocle in zijn
oog zetten en met een quasi-intelligent gezicht zijn
geliefkoosde opmerking ten beste geven „Goeie
genède 1"
Toen gebeurden er alle mogelijke dwaze dingen
met hem zijn haar werd geknipt (wat ook wel
noodig was) en een statige oude heer in een zwarten
gekleeden rok bekeek zijn tong en tanden, en
beklopte en betastte hem op vrij hardhandige wijze.
Amos zou werkelijk niet hebben kunnen zeggen,
wanneer hij gedurende het proces het woord
„Dartmoor" voor het eerst had gehoord of
dat hij het inderdaad had gehoord. Maar in ieder
geval wist hij nu, dat hij op weg erheen was. Na
tuurlijk had hij wel eens in de kranten over die
gevangenis gelezen, want somtijds ontsnapte er
wel zoo'n arme duivel en dan stonden de bladen
vol van de jacht, die ze op hem hadden gemaakt.
Meestal werd hij neergeschotenmaar als dat
niet gelukte, werd hij wel door den een of ander
verraden en bij de politie aangebrachten wat er
dan daarna met hem gebeurde, kwamen de kran
tenlezers nooit te wetendat kon hun trouwens al
niets meer scheien. Wordt voortgezet)