No. 15
VRIJDAG 26 JUNI 1931
293
wordt diep herademd. De strakheid van de aan
gezichtsspieren wijkt. De bevestiging van het com
mando komt naar de brug terug. Weer draaien zich
de machtige schroeven in tegenovergestelde richting
De stuurman aan het wiel neemt zijn koers weer.
Dikke rookwolken wellen uit de schoorsteenen. De
oceaanreus schiet opnieuw bruisend door de zee.
Om den scherpen boeg sproeit en spuit het witte
schuim hoog op. De thermometer stijgt. De mist
hoorn zegt nog éénmaal pfoe-oe-oe-h. Dan zwijgt
hij. Het wordt steeds klaarder. Ver in de hoogte
worden al een paar sterren zichtbaar. Een fluit
signaal van de brug roept den stuurman van den
boeg terug. De stuurman aan het rad grijpt naar
het klokketouw boven zich en luidt zesmaal de
klok buiten aan de stuurcabine. „Bim-bim, bim-
bim, bim-bim 1" schalt de klok. Voor aan den fok-
kemast antwoordt de wacht met een andere klok,
een toon lager, zesmaal: „Bam-bam, bam-bam,
bam-bam 1" Zes glazen, in zeemanstaal, elf uur
's avonds, volgens den tijd aan den wal. En de
man op uitkijk laat zijn valkenoog over de lichten
hoog boven aan den fokkemast en aan den grooten
mast gaan, langs het groene stuurboordlicht en het
roode bakboordlicht aan de kanten van de kapiteins
brug. Dan roept hij in langgerekte klanken naar
de brug heen „Lampen bran-den, al-les wèèèl 1"
„Amen," zegt de kapitein en groetend verlaat hij
de brug.
„Steward, breng mij nog een glas minsjner,"
zegt de Yankee in de rooksalon en hij geeuwt. Hij
bedoelt Münchener bier. „Vervloekt vervelend,
zoo'n zeereis, vindt u niet vraagt hij den brou
wer uit Mexico.
„Als je kaart kunt spelen niet," antwoord die.
„Alweer zoo'n hooge van de tram," want er wordt
een heer opgespeeld.
„Welke tram vraagt de Yankee. Geen mensch
luistert naar zijn vraag. Die onnoozelheid wordt
vervelend.
Beneden in 't zuiden verdwijnt iets wits, dat er
uitziet als een onschuldig wolkje.
Klaar voor den aftrap, filmacteurs nan Hollywood vermaken zich Ijjdens tie opname-pauze met 'n balspel.
„Thermomemeter staat drie graden boven nul!"
rapporteert Karsten. Alle kijkers op de brug zijn
naar 't noorden gericht. „Pfoe-oe-oe-h!"waarschuwt
de misthoorn ver door den nevel heen. En dan,
alsof het den spot wou drijven met die waarschu
wing, duikt een schrikkelijk reusachtig monster
uit den mist op. Van 't noorden af, vóór den
boeg, drijft 't op het schip aan, geruischloos, on
ophoudelijk, spookachtig wit, de verstijvende,
ijzige kou des doods uitademend. Een zeshonderd
voet stijgt het op uit het water, breed en massaal,
en waarschijnlijk steekt, zooals gewoonlijk, zeven
achtste nog onder water.
Vooraan, vlak boven het water, toont het een
Drie minutenHet wordt steeds kouder,
steeds kouder. Steeds nader komt de ijskolos,
ijzingwekkend in zijn dreigende ijzige spookachtig
heid. Hij schijnt den heelen oceaan, den heelen
hemel te vullen. Men ziet niets anders. Van de
brug, uit de stuurcabine, van de uitkijk, van den
boeg staren zeven paar oogen, uit vale gezichten,
onafgebroken op het monsterachtige verschijnsel
daar voor hen. Zeven harten staan stil. Nu moet de
stoot komen, nu nu De man in de uitkijk
sluit de oogen. De stuurman op den boeg draait het
hoofd opzij en houdt den adem in. In de eetzaal
lacht de schoone Poolsche en de dichter leest de
laatste stoof.
Vijf minuten Het schip staat stil. Het be
gint langzaam achteruit te loopen. Iets vlugger.
Nog vlugger. De afstand tusschen het spookach
tige, kolossale monster en het schip groeit. Het
monster ligt nu in rechte lijn vóór den boeg. Nog
kunnen ze door een verhooging van het ijs onder
water gegrepen worden. Maar
't drijft verder, 't glijdt voor
bij, altijd nog dreigend, altijd
nog ontzettend in zijn starre
reusachtigheid. Het kijkt op
den ellendigen notedop neer
als Goliath op David. Nu is
het al aan bakboord. Nog
zuidelijker glijdt het. En nu
duikt 't weg in den wittigen
nevelrook, waaruit het geko
men is. Jansen haalt diep
adem. De kapitein zegt
„Scheelde 'n haar!"Hij neemt
zijn pet af en droogt zich 't
koude zweet van het voor
hoofd. Dan stapt hij naar
een telegraaftoestel en seint
naar de machinekamer be
neden „Volle kracht voor
waarts." Want de mist wordt
lichter. In de machinekamer
De pessimist.
kolossale uitholling. Het stuk daarboven hangt met 'n gewel
dige spits ver naar voren, precies op de hoogte van het schip.
Als die spits het schip treft, drukt hij het onder water als zoo'n
papieren bootje, dat kinderen in een lampetkom laten drijven.
Dan is alles gedaan. In een paar seconden. En tweeduizend
zielen aan boord, met de bemanning
„Ijsberg stuurboord!" komt de stem van den wacht door de
spreekbuis van den uitkijk. De stem heeft iets bovenmensche-
lijks, spookachtigs. Er is geen kwestie meer van uitwijken, ziet
de kapitein. Hij is al bij 't dichtsbije telegraaftoestel. Naar
achter vliegt de hefboom, de wijzer schiet op„Volle kracht
achteruit." De machinist, die er het dichtste bij staat, leest het
commando, telegrafeert ter bevestiging naar de brugdaar rin
kelen in het telegraaftoestel de electrische bellen. Dan gooit hij
den hefboom om van het omzet-apparaat, suizend en bruisend
draaien de geweldige schroeven zich naar tegenovergestelde rich
ting, een licht sidderen loopt door het reusachtige scheepslichaam.
Bleek en roerloos staan de machinisten. Wat is er gebeurd Wat
zal er gebeuren Wanneer komt de stoot, het verdoovend lawaai
Wanneer breekt de brakke vloed razend de machinekamer bin
nen, iederen uitweg voor de machinisten onder de waterlinie
afsnijdend Ook boven op de brug staan ze bleek en roerloos,
alsof de ijskoude, die van het spook daar vóór hen uitstroomt,
allen tegelijk tot ijs bevroren had. Bleek en roerloos staat de
wacht In den uitkijk, de stuurman op den boeg, de stuurman
aan het wiel, dat hij met ijzeren hand vasthoudt, een beetje
naar 't zuiden draaiend, weg van het spook. Ze staan met de tan
den op elkaar gebeten. Vijf minuten, dat weten ze, zullen er
voorbijgaan, eer de océaanreus aan de 'schroeven gehoorzaamt
en achteruit loopt. Dien tijd loopt hét nog vooruit, onder den
geweldigen druk van zijn vorige vaart. Speelt daar niet iemand
in de eetzaal „Achter de kachel zit een muis" van Lincke Eén
minuutTwee' minuten 1
„Boer zoek je kostT' zegt de brouwer in de rooksalon en de
Yankee wil weer weten: „Welke boer?"
De dichter in de eetzaal heeft de schoone Poolsche haar kop
thee gebracht en leest verder over Kaartje, onder wier voeten
de rozen ontluiken.