No. 15
VRIJDAG 26 JUNI 1931
297
'papier;
[werpen!
„Dit ongeluk heeft u aardig opgehouden,
vrees ik," zei ze na een pauze.
„O, dat komt er niet op aan," zei Jack bedaard.
„Ik heb niet bepaald haast. Dat hoort zoo bij m'n
werk."
Esther keek hem nieuwsgierig aan en niet
voor 't eerst.
„Wat voor werk hebt u vroeg ze.
„Niets op het oogenblik. Ik kijk er naar uit.
Ik heb in de haven gewerkt als bootwerker,
weet u, maar ik denk, dat ik eigenlijk meer 'n
boer ben."
„Het zal u niet gemakkelijk vallen om nu werk
te vinden," zei Esther. „De boeren hebben alle
maal hun volk al aangenomen. Dat doen ze met
Paschen en dat is net voorbij."
„Zoo," zei hij. „Ik ga
naar Londen. Daar is
altijd de haven nog, als
er niets anders is."
„Dat is vreeselijk hard
werk, is 't niet vroeg
ze. „Ik heb gelezen van
bootwerkers en ik weet,
dat ze ontzettend zware
vrachten moeten dragen."
„Ja, het is hard werk,
maar ik heb er wel harder
voor gestaan. U bent
zeker niet bang, dat die
ponie weg zal loopen,
wel?"
Esther lachte inplaats
van te antwoorden en
Jack, die het lastig vond
om op zoo'n afstand met
iemand te praten, kwam
den tuin in loopen. Esther
kleurde even, want er
was in de houding van
dezen jongen man een
zelfbewustzijn, dat haar
imponeerde. En zij stelde
zich te weer tegen zijn
persoonlijkheid.
„Houdt u van rijden?"
vroeg hij na een poosje.
„O ja," antwoordde
Esther, die zich afvroeg,
wat hij nu ging zeggen en
of ze zich beleedigd zou
voelen. „Waarom
„Ja, ik ben bang, dat
u 't brutaal van me zult
vinden, maar ik vraag me af, waarom u niet met
iets anders rijdt dan met dat beestje, dat als
kinderspeelgoed heel aardig zou wezen, maar dat
als paard nog al wat te wenschen overlaat. Maar
u houdt er misschien van, twee mijl per uur te
rijden
„Neen, zeker niet," zei Esther verontwaar
digd.
„Maarnou, ik hou niet van 'n gewoon rijtuig.
Er is wel 'n dog-cart, maar daar ben ik niet aan
gewend. Ik ben nog niet lang op Vancourt Towers,
dat wil zeggen, ik wist nog niet, of 't mij toebehoor
de
Zij kleurde en beet zich op de lip, daar ze voelde,
dat die donkere oogen haar koel opnamen.
„Neemt u me niet kwalijk ik had 't niet moe
ten zeggen. Maar u moet 't toch eens probeeren.
Een goede dog-cart, met 'n volbloed merrie. Daar
is de dokter."
„In orde, m'n lieve jonge dame. Enkel 'n gebro
ken been."
„Enkel zei Esther.
„Het is heel goed voor Martin, dat hij eens 'n
poosje stil moet blijven liggen dat wil zeggen,
als hij nergens over tobt. Dat doet hij in den regel
wel niet, maar nu tobt hij ergens over. Het schijnt,
dat hij 'n knecht te weinig heeft z'n meester
knecht is er opeens vandoor gegaan en Martin
jammert, dat nu alles in 't honderd zal loopen als
hij er niet bij kan wezen. Waar is die jonge man, die
de heldenrol gespeeld heeft O, bent u daar
Zal ik u even onderzoeken Weet u zeker, dat u
niets gebroken of verstuikt hebt Die jonge merrie
is sterk en koppig."
„Mij mankeert niets," zei Jack, „dank u. En
nu ga ik. Ik ben blij, dat er niets ernstigs is met
den baas. Goeden dag."
Wordt voortgezet)
lijk, u zou ze ook kunnen krijgen, en 't is geen
ongevaarlijk soort."
Zij bloosde nog dieper en voor zijn koele, ietwat
onverschillige oogen sloeg ze de hare neer. Toen
keek ze op met een trotschen blik.
„Ga alstublieft opzij. Denkt u, dat ik bang ben
Ik ik schaam me over u
Jack schoof opzij, terwijl hij de schouders op
haalde en zij ging naar binnen met de houding van
een koningin. Toen hij even later naar binnen keek,
zag hij haar neergeknield bij het bedje ze nam
het kind in haar armen en kuste het.
„Als 'n plaatje in 'n Kerstnummer," dacht hij.
„Nou, ik ga er vandoor en ik zal deze herinnering
aan haar meenemen."
Hij riep Bob, die rechtop zat en met filosofische
kalmte alles had gadege
slagen en ging naar de deur.
Maar hij kon niet zoo
gemakkelijk ontsnappen.
„O, waar gaat u heen,
m'n beste man infor
meerde miss Worcester
van het wagentje.
„Naar Londen, me
vrouw," zei Jack, z'n
pet afnemend.
„O maar heusch,
ik geloof, dat u beter
even kunt wachten zei
de oude dame, met de
kalme zekerheid van haar
leeftijd en stand. „M'n
nichtje heeft u misschien
nog noodig. Het lijkt me
in elk geval beter, dat u
hier blijft, tot ze met u
gesproken heeft en tot
de dokter komt."
Jack boog en leunde
tegen het hek aan.
„Ik zal 't maar weer
slikken," dacht hij berus
tend. „Bob, 't loopt ons
vandaag niet mee. En dit
is de laatste maal, jongen,
dat jij en ik iemand 'n
dienst bewijzen de al
lerlaatste maalLaat dat
je voor gezegd wezen
VIERDE HOOFDSTUK
Jackgingnaar den stal om
te kijken of de jonge
merrie zich niet] bezeerd had hij had haar toe
vertrouwd aan de zorgen van 'n dom uitzienden
jongen, die z'n oogen uitkeek naar den vreemdeling,
welke er uitzag als 'n landlooper en praatte als
„de rijkdom" en liep wat rond tot de dokter
kwam toen bleef hij in de buurt van het huis
om te zien, of hij ergens mee helpen kon.
De dokter was een oude man, grijs en gebogen
door een leven van harden arbeid. Het leven van
een dokter op het platteland is buitengewoon
zwaarheel den dag door zit hij in 'n karretje of
te paard en hij heeft altijd de kans in den nacht
te worden geroepen om mijlen ver te gaan in regen
of sneeuw. Maar deze dokter had een oolijke schit
tering in zijn oogen en een opgeruimden klank in
zijn stem, en ofschoon zijn manieren eenigszins
bruusk waren, was hij op en top een heer.
„Wel, wat is er dit keer gebeurd hoorde Jack
hem vragen aan juffrouw Martin. „Is hij van 'n
hooimijt gevallen, of heeft hij 'n klap gehad van de
dorschmachine O, paard op hol en z'n been
gebroken Nou, er is tenminste één goed ding,
z'n schedel zal hij niet breken, die is veel te dik
Hallo, jonge dame. wat doet u hier viel hij
zichzelf in de rede, toen Esther uit de kamer kwam.
.,U hebt hier niets te maken. Weet u niet, dat hier
'n geval van mazelen is
Esther lachte.
„Daar heb ik al 'n standje voor gehad, dokter,"
begon ze, terwijl ze hem de hand gaf. Toen zag ze
Jack en haar gezicht verstrakte. „Ja, die arme
Martin heeft 'n ongeluk gehad. De merrie ging
op hol en Martin had dood kunnen wezen."
..Wel neen 1" viel dokter Grey in.
..Als deze - deze meneer haar niet had vast
gegrepen."
De oude dokter keerde zich vlug om en nam Jack
nauwkeurig op.
„Hm Ziet er uit of hij zooiets wel kan. Zelf
niet bezeerd, zie ik. Jammer van zoo'n mooi
beest die jonge merrie zeker, niet En 't was
marktdag jawel Juist. Nou, ik ga maar even
naar boven om 't zaakje op te knappen. Ik heb een
en ander bij me, want toen ik hoorde, dat 't Martin
was, begreep ik wel, dat hij iets gebroken had. Ik
wou, dat ze in „Het hoofd van den Koning" maar
wat meer water deden in dat goedje, dat ze daar
whiskey noemen."
Hij ging naar boven, en Esther stond bij de deur
en Jack leunde zwijgend tegen de poort aan.
„Nou, we zullen vreeselijk laat zijn voor 't diner,
Esther," zei miss Worcester, met smartelijke
berusting. „Maar we kunnen niet heengaan eer
we gehoord hebben, wat de dokter ervan zegt.
Henteniers in de Nieuwe Plantage.
Zou je den ponie even willen vast houden, jonge
man
Zij werd moe van het zitten in 't kleine wagentje
en ze verkeerde nog steeds in doodelijken angst,
dat Toby, gedemoraliseerd door het slechte voor
beeld, misschien ook op hol zou gaan.
Jack hielp haar bij het uitstappen en bleef toen
bij den ponie staan, dien hij ernstig bekeek, schijn
baar onbewust van de tegenwoordigheid van het
mooie meisje, dat met denzelfden ernst naar hem
keek, zonder daar den schijn van te hebben
een kunstje, waar enkele vrouwen het geheim van
kennen.
Opeens stond Bob met een geeuw overeind, liep
op haar toe en kwispelde met zijn staart bij wijze
van begroeting. Zij ging op de bank zitten, nam zijn
kop tusschen haar handen en keek hem in de zach
te oogen toen tilde ze zijn poot op en inspecteerde
de wond.
„Uw hond schijnt weer in orde te wezen," zei
ze, haar heldere stem uitzettend. „Hebt u den
doorn er uit gekregen
„O ja," zei hij. „Dat is ook waar, miss Vancourt,
ik heb u nog niet bedankt voor uw vriendelijk
heid."
Esther trok de wenkbrauwen op, want ze was
er niet aan gewend, door mannen in sjofele kleeren
en met lekke schoenen als „miss Vancourt" te
worden aangesproken. Er was geen onbeleefdheid
in zijn toon, maar hij sprak, alsof hij haars gelijke
was, wat Esther vreemd voorkwam.
„Bob was zeer dankbaar en ik ook, al vergaten
we het te zeggen."
„Ik hou veel van honden, vooral van mooie
rashonden, die zoo goed gemanierd zijn als deze."
„O ja," zei Jack, „maar 'n gewone straathond
kan soms ook goed gemanierd wezen en aanhanke
lijk, schoonheid en ras hebben echter den voorrang.'