i
4P
DOOR
BARONESSE ORCZY
zocht, nam ik zijn koffer ook mee, "XT a
omdat.... ik wist natuurlijk nog lNO* 1
niet.... Enfin, in dat valitj
de pas van Mr. MacUtc^'
Zij vestigde haar'-JRide lau*. onder
zoekend op Amos, alsof zi' JWU- - viUVt. zijn ge
dachten te raden te lezt-Tv' achter
dien diepen rimpel, die tus v, yuwen
was gekomen. En plotselin v-wer
„Het is net, zooals ik teg &9ff|k Waarom
zouden wij het niet probeere. ..u uw haar en
baard zoo lang zijn geworden, t- ot u heusch wel
iets van Lance van Mr. Madoc, bedoel ik. En
als u dezelfde kleeren aantrekt en zoo, kunt u best
maken, dat u er precies zoo uit ziet als hij. Ze
kijken toch nooit zoo erg naar de pasfotoHet
heeft mij heel wat moeite gekost, om James er toe
over te halen, maar nu hij eenmaal ja heeft ge
zegd, zal hij ook niet meer terugkrabbelen. Hij is
een erg wetenschappelijk man, moet u weten.
Neemt proeven, en al dat soort dingen. Hij is
scheikundigespecialiseert zich in tegengiften.
U begrijpt het misschien niet, maar een paar jaar
geleden, ik bedoel voor den oorlog, heeft hij erg
veel aan sociaal werk gedaan, gevangenen verlost
en zoo, dus moest hij wel met mij meevoelen.
Maar u weet, hoe mannen zijn, als zij meenen, dat
iets hun plicht is tegenover de samenleving. Maar
zooals ik zeg, men moet een mensch zijn kans
geven. En als hij die niet ten goede benut, zal hij
zijn straf tenslotte toch niet ontgaan."
Zij brak plotseling midden in haar geratel af
en voegde er een beetje armzalig aan toe
„Wat denkt u ervan
Amos kon niets zeggen. Hij kon alleen maar stil
liggen staren naar het witte figuurtje voor hem,
dat plotseling veranderd scheen in e^n engel des
lichts, die hem de gouden twijg eener nieuw ont
waakte hoop toereikte.
„Mijn schoonzusje is heel geschikt," zeide zij,
„en nu James eenmaal toegegeven heeft, kunnen
wij verdere maatregelen nemen. De dienstmeisjes
weten natuurlijk van niets. Het zijn twee onnoo-
zele boerenkinderen, en zij hebben uw kleeren niet
gezien, omdat u onder de auto-plaid lag, toen wij u
binnendroegen, en James en ik hebben u uitgekleed
en in bed gelegd. Ik heb die afschuwelijke kleeren
onder in mijn koffer gestopt. Niemand heeft ze
gezien, behalve James, zijn vrouw en ik."
„Ik vraag mij af," zei Amos plotseling, „of u
wel begrijpt, dat u een engel bent."
„Wees niet dwaas," antwoordde zij op haar
zakelijken toon, „zeg mij liever of u erin toestemt,
in plaats van onzin te vertellen."
„Om mee naar Canada te gaan vroeg hij,
„onder een valschcn naam en met een valschen
pas
„Ja
„Mij dunkt, dat u net zoo goed aan een ver
doemde zou kunnen vragen of hij nog naar den
hemel zou willen, nadat hij een blik in de hel heeft
geworpen
„Dus u gaat ermee accoord
„Natuurlijk. Maar...."
„Maar wat
„Ik bezit geen rooien duit."
„Dat weet ik wel, maar u hebt zooveel niet
noodig. James zal u wel wat leenen. Hij heeft toch
veel meer geld dan hij kan gebruiken. Hij zal u
van kleeren voorzien en van reisgeld tot Montreal.
Daarna moet u uzelf helpen."
„En wat gaat u doen vroeg Amos, in de vaste
overtuiging, dat zij regelrecht naar den hemel terug
zou gaan om weer haar engelengedaante aan te
nemen.
Ik heb u immers verteld, dat ik naar mijn zuster
in Winnipeg toe ga," zeide zij.
„Kan ik dan niet uw bediende worden uw
slaaf of iets van dien aard Uw schoenen poetsen
en voor u koken U zult mij toch niet weigeren,
iets voor u te doen
„Nu praat u weer onzin. U moet een nieuw
leven beginnen, en anders niets. Ik voor mij ge
loof, dat u alieen maar een jong heethoofd bent.
Op het Waterloo-station bracht hij mij
kranten en tijdschriften, en liet mij uit
uw coupé weggaan. Ik weet niet, of u hem
gezien hebt," herhaalde Blauwoogje met
een zielig heesch geluidje in haar keel.
Amos knikte. Hij kon niet spreken.
„Bij het laatste station, waar wij stopten," ging
Blauwoogje voort, „ik weet niet meer hoe het
heette, was hij uitgestapt, om op het perron met
een vriend te spreken. De trein begon al te vertrek
ken, terwijl zij nog heen en weer wandelden, en
Mr. Madoc sprong in den dichtstbijzijnden wagon.
Het was de eerste achter de locomotief, en die is
totaal verbrand, met alle reizigers, die erin waren."
„Het spijt mij zoo voor u," mompelde Amos,
en hij voelde zich een dwaas om die machtelooze
woorden.
„Och," zeide zij rustig, terwijl ze met haar
sterke, bekwame handen haar schort over haar
knieën gladstreek, „ik was niet zoo vreeselijk ver
liefd op hem, hoewel hij een beste man was en
een knap ingenieur. Wij zouden dadelijk na ons
trouwen samen naar Canada zijn vertrokken, want
hij was van plan om in Montreal een betrekking
te zoeken. Ik heb geen zin om hier te blijven, daar
om ga ik naar Winnipeg, naar mijn zuster. Ik moet
zelf mijn brood verdienen, en dat kan ik daar
evengoed doen als hier."
Ditmaal zweeg Blauwoogje een heelen tijd, en
Amos zei ook niets, maar zijn blik was op het grap
pige, ronde gezichtje gevestigd, dat er nu zoo
zielig uitzag met dien uitdrukkingsloozen, sta
renden blik. Haar witte, eenigszins mollige handen
lagen rustig op de hagelwitte schort ineengevouwen.
Van het heele gedrag van het meisje ging een rust
uit, men zou bijna zeggen een onverschilligheid,
die absoluut kalmeerend werkte op de overspannen
zenuwen van Amos. Ook in huis was het zoo stil.
James, de broer, was beneden zeker met het een
of ander bezig. Het was een vreemde gedachte,
dat van de beslissing van dien eenen man, dien
hij nooit gezien had, zijn heele toekomst afhing.
Hoe die beslissing uit was gevallen, wist Amos nog
niet. Hij zou voor geen geld deze- stilte hebben
durven verbreken, die hem de voorlooper scheen
te zijn van de uitspraak, welke het Noodlot over
hem had gedaan, en die hem door Blauwoogje
zou worden meegedeeld.
Het raam aan het andere einde van de kamer
stond open, en Amos hoorde het gekletter van
een stagen regen op het kozijn. Ergens in de verte
blafte een hond, en toen weerklonk, aangedragen
op den wind, het snel-naderende geluid van wielen
en van een schril treinfluitje. De lamp naast het
bed, door een roze kapje getemperd, deed de
blankheid van de kleeren van het meisje nog beter
uitkomen. Maar zij hield haar hoofd gebogen, zoo
dat Amos haar gezicht nu niet kon zien. alleen de
blonde krulletjes, die in het roze licht wel vlamme
tjes leken.
Vreemd genoeg wekte de nabijheid van dit
meisje, dat toch den eersten lichtstraal in zijn
afschuwelijken droom had gebracht, niet de minste
beroering in hem. Zijn lichaam en zijn geest waren
nog te zwak om iets meer te voelen dan een zachte
sympathie. De blauwe oogen, de vriendelijke han
den, de rustige, kalmeerende stem, gaven hem
slechts een gevoel van dankbaarheid, dat evengoed
door de zorgen van een zuster zou kunnen zijn
opgewekt.
Bij het geluid van het: treinfluitje ging er een
plotselinge huivering door haar heen. Zij keek op
en zei met een kort, prettig lachje
„Ik zit te suffen. Wat was ik aan het vertellen
„Usprak er over, dat u naar Winnipeg zou gaan
naar uw zuster," zei Amos, en hij voegde er
langzaam aan toe: „Ik ben ook in Winnipeg
geweest."
„O, ja?" vroeg zij luchtig.,, Hield u van Canada?"
„Heel erg, ja."
„Zou ti het niet vervelend vinden om er weer
heen te gaan
Zij wachtte niet op zijn antwoord, maar ver
volgde rad
De slanke lijn. {roto fox)
„Ik had zoo gedacht. Toen Mr. Madoc in Diprose
uit den trein stapte ik herinner mij nu, dat het
Diprose was had hij zijn valies in het net achter
gelaten. Toen later, toen ik mijn boeltje bij elkaar