No. 19 VRIJDAG 24 JULI 1931 373 niet gelukkig was. Zij bad en smeekte, en trachtte te overredeneen of twee keer bracht zij haar hand naar haar oogen om een vallenden traan af te wisschen. En de jongen Tom keek stroef en koppig voor zich uit. Hij hield zijn hoofd gebogen en zijn handen diep in zijn zakken. Toen Fay hem met haar lieve han den aanraakte, schudde hij deze van zich af. En nogal ruw. Lance voelde opnieuw het verlangen in zich opkomen hem om zijn ooren te slaan. Met de roekeloosheid, de jeugd eigen, zou hij op dat moment vijf, tien jaar van zijn leven hebben willen geven, om te hooren, wat zij zeiden. De tijd scheen voor Lance stil te staan. Hij was Mr. Crum vergeten en dat hij nog terug moest, en al het andere. Hij stond maar te kijken. Een half uur ging voor bij. Misschien nog meer. Toen keerde Tom Maze- iine zich om en slenterde naar het huis. Hij keek somberen koppig. Hij had Fay een vluchtigen kus gegeven, maar nu keek hij niet eens meer om, hoewel zij hem met een teedere uitdrukking op haar lief gezichtje nakeek een teederheid, waartoe alleen Fay in staat was. Tom verdween om den hoek van het huis; twee minuten later hoorde Lance zijn voetstappen in de hall. Fay bleef nog een oogen- blik staan, toen wandelde zij het pad op, dat van het huis wegvoerde. Lance dacht geen oogenblik meer na. Hij sprong over het venster-kozijn en snelde over het grasperk naar het pad, waar hij Fay had zien verdwijnen. Plotseling stond hij tegenover haar. Zij zat in een prieeltje, een afgezonderd zitje in het jonge groen haar gezicht gewend naar een opening in de hoornen, die het grondgebied omgrensden. Door deze opening had zij een wondermooi uitzicht over de heuvels, waarachter in de nevelige verten de besneeuwde bergtoppen glinsterend in de zon op rezen. Zij zat te schreien. Bij het hooren van Lance's voetstappen keek zij op en droogde, nog voor zij gezien had wie er voor haar stond, haastig haar tranen af. „Fay I" Langzaam stond zij op; zij keek hem niet aan. Zij deed alsof hij er niet was. Het was duidelijk, dat zij weg wilde gaan, maarzij was in dit prieeltje zijn gevangene Lance versperde haar den eenigen uitweg. „Doe geen moeite, Fay," zei Lance, „je kent me heel goed. Ik ben het werkelijk.... ik ben niet dood," voegde hij er nogal onnoozel aan toe. „U wilt me wel verontschuldigen," zei Fay rustig. „Luister naar me, Fay," onderbrak hij haar. „Ik moet je vertellen, dat het met dat spoorweg ongeluk allemaal heel anders in zijn werk is gegaan en dat ik niet verongelukt ben. Misschien was het wel beter geweest, maar het is in ieder geval niet gebeurd. Een lief schepseltje heeft me opgelapt en als een engel verzorgd...." „Miss Lamprière zeker," zei Fay. Lance begreep niet dadelijk, wat zij bedoelde hij dacht aan Blauwoogje, en nu zei Fay.... \ch, natuurlijk! Muriel.... Lance was haar al heclemaa: vergeten, en nu, nu herinnerde Fay hem weer ineens aan haar. „Je zult alles wel weten, Fay, denk ik," begon Lance opnieuw. „Allés.... dat wil zeggen.... ik wist het maar het is al weer zoo lang geleden. „Dat je het weer vergeten bent?" togstland. „U wilt me wel verontschuldigen," drong zij opnieuw aan. „Neen," antwoordde hij. „En je zïtlt naar me luisteren. Natuurlijk, ik weet, dat ik in jouw oogen een ploert ben ik ben een omsnapte veroordeelde, dat ontken ik niet, hoewel ik mijn straf niet ver diend heb. Maar ik heb in de gevangenis gezeten en ik heb alle mogelijke verschrikkelijke dingen moeten doen (om vijf uur 's morgens opstaan, m'n eigen cel schoonmaken, de afschuwelijkste kleeren dragen), maar ik heb dien man niet met opzet vermoord. Ik heb hem alleen tegen den grond willen slaan. Ik denk, dat ik dronken was, en ik wilde Muriel uit haar benarde positie helpen." Hij zweeg, voornamelijk omdat hij buiten adem was, maar zijn oogen staarden haar strak aan, als smeekten ze om een teederder blik, een minder harden trek om haar lippen. „De hemel alleen weet, wat voor een beroerden tijd ik achter den rug heb, Fay," vervolgde hij, toen het hem duidelijk was, dat zij hem niet wilde antwoorden. „Ik geef toe dat ik het verdiend heb niet voor het feit dat ik dien man neersloeg, maar voor.... voor andere dingen. Maar ik neb een kans gekregen. De vrouw, die mij „Muriel „Neen. Blauwoogje natuurlijk." „Wie is dat?" „Dat wilde ik je juist vertellen." „Is het noodig „Ja, zeker. Blauwoogje is de verpleegster van je moeder." „Zuster Browne „Ja. Ze hebben me uit dien versplinterden spoor weg-coupé vandaan gehaald, zij en haar broer. Ze.... ze hadden een pas voor me.... den pas van een vriend, die bij hetzelfde spoorwegongeluk om hef leven was gekomen en zij besloten me een kans te geven. Zoo ben ik hier gekomen. Ik heb in een garage in Winnipeg gewerkt. Ik ben kellner geweest, arbeider op een farm, chauffeur. Ik heb van alles gedaan. Nu zorg ik op Crum's farm voor het vee, maar ik heb die betrekking eraan gegeven om hier voor je stiefvader te komen werken." Eindelijk keek zij hem aan „Dat is niet waar," zeide ze. „Toch wel. En weet je waarom?" „Neen. En ik wensch het ook niet te weten Maar je komt hier niet „Ik kom hier om op je broer te passen." Fay stiet een kort, hard lachje uit en haalde haar schouders op. „Op te passen „Ja. het klinkt misschien dwaas, dat geef ik toe," zei hij onverstoorbaar, „maar je stiefvader (ik kan z'n naam maar niet onthouden!) wilde, dat Tom wat meer in de buitenlucht was, dat hij zou visschen, jagen, paard rijden, en al dat soort dingen meer. Daarom dacht hij, dat ik...." „Ach ja, ze hebben me verteld, dat u mijn moe der en de verpleegster van een verschrikkelijk ongeluk gered hebt, en dat daarom „En dat jij me daarom niet verraden zult dat wil zeggen, je zou me toch niet verraden hebben, zoo iets laags zou je niet over je kunnen verkrijgen, Fay, ook al hield je reeds lang op van me te hou den en al denk je, dat ik een laaghartige schurk ben en meer van die dingen. Een feit is echter, dat ik je moeder heelemaal niet gered heb, dat ik zelfs niet den trein tot stilstand heb gebracht. Die eer is voor de merrie, want ze heeft geloopen als de wind." „U hebt gelijk, Mr. Beyvin," zei Fay, nu een beetje minder stroef. „Ik zal u waarschijnlijk niet verraden, zooals u het noemt." „Noem me dan niet Mr. Beyvin," zei hij. „Ik ben immers nooit Mr. Beyvin voor je geweest. Van het eerste oogenblik af was ik voor jou Amos herinner je je dat niet meer '„Neen I" antwoordde zij. „Nu, goed dan," klonk het onverstoorbaar, „ik heet nu Lance, Lance Madoc dat is de naam op mijn pas." „Dat is alles goed en wel," zeide ze koel, „maar Mr. Lance Madoc, u komt hier niet werken." „Toch wel, en ik zal je zeggen waarom omdat je broer zich van de eene moeilijkheid in de andere zal werken totdat hij terecht komt, waar ik ook geweest ben in de gevangenis." Het was een sprong in het duister een gezegde, slechts gegrond vest op de scène tusschen haar en Tom, die hij daarstraks had bijgewoond. Doch hij bemerkte dadelijk, dat hij goed had geraden. (Wordt voortg

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 9