■530 VRIJDAG 14 AUGUSTUS 1931 No. 22 Met een genadigen hoofdknik verliet mr. Crowdon het redactie- vertrek en liet Dawson verslagen en boos achter. De volgende tip, die Dawson kreeg, was er een van een wijk agent, die hem „linke Jim" aan wees als den man, uit wien een massa copie te halen was als hij zijn gewaardeerde medewerking wilde verleenen. Als gevolg van dien wenk zat Dawson 's avonds in een tweederangs restaurant aan het tafeltje van linken Jim, een gemoedelijk soort inbreker met zeven vonnissen en twintig jaar gevangenisstraf achter den rug. „Copie wou je hebben, broer, sensationeele copie, zei je vroeg Jim. „Wel, ik houd me anders niet met dat soort dingen op, broer, er zitten me te veel verraders onder die krantenlui, ik heb er ondervinding van. Maar je ziet me er nogal oprecht uit en niet snug ger genoeg om mij in de maling te nemen, zie je. En daarom en zoolang ik nog losloop, wil ik je wel helpen, ik help graag 'n ronden jongen vooruit in de wereld. Ik moet je echter waarschuwen dat ik niet heelemaal „bij" ben, zie je, pas los van drie jaar, onschul dig natuurlijk." „Drie jaar vroeg Dawson, meewarig het hoofd schuddend. „Langen tijd, hè?" „Nou, dat ligt er maar aan hoe je 't opneemt, broer. D'r is door komen aan, het eerste jaar kom je d'r in, het tweede jaar ben je d'r en het derde jaar ga je d'r weer uit. Het valt mee zooals je ziet. Zoo lang het geen tien jaar is, zooals de voorlaatste keer, beschouw ik 't als een lastige gezondheidskuur, weet je zei Jim grijnzend. „Enne, vertel me nou 'ns," vervolgde hij een oogenblik later, „voor wie werk je, broer „Voor de „Chicago World Times", mister Jim." „Ah, de Times," herhaalde Jim, terwijl hij Dawson met een belangstellenden blik opnam. „Heeft daar die ouwe zure Crowdon geen baantje „Hij is mijn baas," antwoordde Dawson met een mislukte poging om te glimlachen. „Ken je 'm soms?" „Of ik 'm ken, broer Beter dan m'n eigen moe der. De hemel beware me voor zoo'n baas. Wat doet-ie 'r voor den kost, beste jongen „Nachtredacteur," antwoordde Dawson kort. „Zoo, nachtredacteur, hm, 'n onplezierig baantje lijkt het me. Eiken nacht in 't touw, broer?" „Van 's avonds negen tot 's morgens vier," legde Dawson bereidwillig uit. „Dat is 'n lange tijd," zei Jim peinzend, „een heel lange tijd, voor iemand die zijn vak ver staat Zoo, is die ouwe baas nachtredacteur aan de „Times"? Ik dacht dat-ie allang gepen- sionneerd was, beste jongen. Voor z'n broodje hoeft-ie 't niet meer te doen, hij heeft aan de „Prohibition" dikke duiten verdiend. Wel, je hebt menschen die nooit genoeg hebben en hij zal er een van zijn. Hm, wat ik je nog vragen wilde, beste jongen, waar kan ik je vinden, als ik iets bijzonders voor je heb „Bel me op, en vraag naar Dawson," verzocht de verslaggever, „en mocht dit moeilijkheden opleveren, schrijf me dan even een briefje. Kan ik verwachten gauw iets van je te hooren, mister Jim „Misschien, broer, misschien, ik weet niet of het lukken zal, zie je," antwoordde Jim met een grijns, „maar ik beloof je dat ik mijn best voor je zal doen Het feit, dat Dawson de geheele vertering be taalde, scheen Jim's hart te verteederen, want opstaande verzekerde bij hem nog eens met nadruk „Ik beloof het je, broer, ik zal m'n best voor je doen hoor. Op 't oogenblik heb ik toch weinig vooruitzicht en nog minder omhanden en het lijkt me wel aardig in dat vak, zoo'n sensatie- bericht En met een breede grijns op zijn boevengezicht verliet linke Jim het restaurant en liet Dawson tevredengesteld achter. Dienzelfden avond tegen negen uur zette mr. Crowdon zich voor zijn bureau en begon zich ijverig door de stapels nieuwsberichten en telegrammen heen te werken. Tegen een uur in den nacht gaf hij de laatste copie naar de zetterij door en met een zucht van verlichting wierp hij zich achterover in zijn bureaustoel, toen er op de deur werd getikt en Dawson binnentrad. „Mr. Crowdon, ik ontvang zooeven een bericht van een brutalen overval maar „Waar?" vroeg Crowdon, onmiddellijk ge ïnteresseerd. „Ergens in West-End, maar waar weet ik nog niet. De kwestie is, dat ik een nieuwsbron heb op gespoord, mr. Crowdon, gedachtig aan den raad, dien u me gisteren gaf." „Goed zoo 1" prees de redacteur, in zijn handen wrijvend. „Nu ben je op den goeden weg, Dawson. Wie is het, die je het nieuws levert „Linke Jim, mr. Crowdon." „Ken ik niet, maar dat doet er niet toe. Heb je van hem het bericht of van de politie?" „Van Jim en het schijnt dat de politie er zelfs nog geen kennis van draagt. Blijkens het verslag dat ik hier heb is de misdaad nog geen uur geleden gepleegd, maar om de vlucht van de daders niet in gevaar te brengen wil Jim de bijzonderheden omtrent de plaats van den overval niet voor drie uur meedeelen.." „Geen bezwaar, Dawson, geen bezwaar," viel Crowdon haastig uit, „stuur het door naar de zette rij, dan vullen we wat er aan de copie ontbreekt om drie uur wel bij. De editie verschijnt dan wel een half uur later, maar daartegenover staat dat we met een schitterende primeur uitkomen. Is het iets om van te smullen, Dawson „Jim heeft de copie persklaar laten brengen door een taxi-chauffeur, mr. Crowdon en zooals het hier staat. „Lees eens voor, lees eens voor," verzocht Crowdon nieuwsgierig. Dawson vouwde een dicht beschreven velletje papier open en begon met vlugge stem te lezen. „In den afgeloopen nacht, even over twaalven, heeft er in West-End een brutale overval plaats gehad, waarvan het vrouwelijk slachtoffer eenige ontzettende oogenblikken heeft doorgemaakt „Goed zoo, goed zoo," prees Crowdon, „die in leiding prikkelt de nieuwsgierigheid. Heeft die Jim dat geschreven „Vermoedelijk wel, mr. Crowdon." „Hm, hij heeft gevoel voor journalistiek, Dawson; je kunt misschien nog wat van hem leeren. Ga maar door." „Voor de juiste toedracht van het gebeurde laten wij hier het verslag volgen van een bijzonde ren medewerker, die tot in de finesses omtrent de misdaad was ingelicht,nog voor de politie er kennis van droeg." „Prachtig, Dawson, correctie is volmaakt over bodig. Ga door." „Om ongeveer twaalf uur werd mrs. X., wonende in de IJ-straat, no. Z., plotseling uit haar slaap gewekt door het heftig aanslaan van haar hond, waaruit zij begreep dat er onraad in haar woning moest zijn. Opstaande trok zij haastig een kimono aan, naar wij vernamen een creatie van de in onze stad welbekende miss Chesterton, en „Origineel, zeer origineel," viel mr. Crowdon Dawson in de rede. „en draaide het licht op, waarna zij tot haar ont zetting bemerkte dat er een gemaskerde man in haar slaapkamer gedrongen was, terwijl een gestommel in de gang bewees dat daar nog een of meerdere bandieten aanwezig waren, die blijkbaar bezig waren den hond onschadelijk te maken. Het is onmogelijk de ontsteltenis te beschrijven van de arme, beklagenswaardige vrouw, toen zij het volgend oogenblik 'n tweeden bandiet de kamer zag binnentreden, gewapend met een dreigend opgeheven revolver, die voortdurend op haar gericht werd gehouden. Kille ontzetting maakte zich „Dat is goed, kille ontzetting is goed...." liet mr. Crowdon zich ontvallen. „maakte zich van haar meester; radeloos als ze was verloor ze haar zelfbeheersching en viel sidderend op de kniecn. Toen zij, in de meening Gessier beveelt Teil een appel van het hoofd oan z'qn zoontje te schieten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 6