TCi466@4l Door WILHELMINE BALTINESTER 456 VRIJDAG 21 AUGUSTUS 1931 No. 23 De Stoombootkade te Meppel. In een van de luxe-hotels van de badplaats hebben ze elkaar leeren kennen en gelooven ver liefd op elkaar te zijn. Onder 'n wandeling in de maneschijn op het marmerterras van het hotel mag hij haar kussen. Haar kus is zacht, maar heeft tegelijkertijd iets van een steen en om deze kilte te overwinnen, kust hij haar nog innigerhet kille verdwijnt „Zooals jou heb ik nog nooit iemand liefgehad," fluistert hij. „Het hangt uitsluitend van jou af, wanneer we trouwen." Ze herademt. Dus nu is de eindelooze jacht op een man toch werkelijk afgeloopen. Nu behoeft ze niet meer met haar moeder lange reizen te maken om een man te vinden, die haar verwennen wil, die haar trouw wil zijn. Het doel is bereikt Bovendien is hij een nette, flinke ventEerlijk gezegd sprak het hart ook een woordje mee. Een sterk woordje zelfsNu behoeft ze niet langer te zoeken. Ze huilt. Huilt, omdat ze eerst nu de spanning van dit jarenlange zoeken, het opwin dende in zijn volle diepte voelt. „Het doet me pijn, dat je huilt en toch maakt het me gelukkig," fluistert hij en drukt haar inniger tegen zich aan. „Voel je niet, lieveling, dat wij voor elkaar geschapen zijn Hij spreekt goed, denkt ze bij zichzelf. „Liefste, in ditzelfde uur zijn er wellicht op de wereld hier en daar nog een paar menschen zoo gelukkig als wij beidenen toch geloof ik, dat van alle mannen, die op dit oogenblik hun geluk in de armen houden, i k de allergelukkigste ben „Ik weet nog niet eens je voornaam," zegt ze, haar wenkbrauwen fronsend. „Erwin „En je adres weet ik ook niet 1" vervolgt ze. Haar moeder zal natuurlijk vragen, waar hij in B. woont en hoe hoog zijn inkomen is. „Je zou me bijna boos maken met je ondervra ging, alsof je een rechter van instructie bent Is het niet hetzelfde of ik op het X-plein of in de Y-straat woon Laat je dat niet onverschillig? Maar weet je wat mij niet onverschillig laat Dat je zoo'n mooien hals hebt 1" Hij kust haar. „Een hals nog gladder dan de parels van je col lier Achter de donkere silhouetten van de boomen glanst als een zijden draad het meer. Ze dalen van het terras af en loopen in de richting van het water. Erwin blijft staan. „Zullen we een boot nemen Ze knikte. „Mijn kleine, kleine Eva Hij tilt haar in zijn armen en draagt haar naar de boot. Wat is hij eigenlijk ouderwetsch in zijn liefde Maar het is toch wel prettig, je voelt je zoo veilig in zijn sterke armen Op den steiger zit een schipper te slapen, de beenen boven het water bengelend. Hij wordt ge wekt als twee menschen elkaar liefhebben, moet de geheele wereld - voor hen klaar staan. Trouwens, die man zit daar toch om zulke paartjes in den nacht voor het drievoudige tarief rond te varen De boot steekt van wal. Nachtelijk duister maneschijn. Het water zingt onder de lichte aan raking van de roeiriemen. Kussen „Je mond, je hals, je blanke hals...." De boot vaart langzaam het geheele meer rond driemaal, viermaal, tienmaal, een halven nachtTelkens als ze aan den steiger komen vraagt de schipper over zijn schouder „Verder?" „Ver der 1" antwoordt steeds een kussende mond. Ein delijk vraagt de schipper niets meer en legt aan. „Het is bedtijd, mijnheer," zegt hij half-boos. „Wie denkt er nu aan slapen lacht Erwin en werpt geld in de verweerde hand. „Wie kan nu slapen herhaalt hij als ze den weg naar het hotel inslaan. Plotseling blijft zij staan „Mijn parels Ik heb mijn collier verloren 1" „Parels Had je ze nog op het terras Of in de boot Ik weet het nietjaop het terras waren ze er nog. Ze moeten in de boot liggen I" Ze keeren terug. Haastig loopt hij vooruit, bukt zich, zoekt bij het licht van een brandenden lucifer den weg af. De boot ligt verlaten, de schipper is weg. Ze doorzoeken het vaartuig. Hoe leeg en doodsch ziet alles eq nu uitHet is niet meer de boot uit het sprookje, maar een leelijk zwart schuitje van vies-ruikend hout. Op die bank heb ben ze daareven nog gezeten „Ik zie niets zegt hij nerveus, „misschien heeft de schipper iets gevonden. We moeten hem zoeken. Hier leidt de weg naar het dorp, we kunnen hem nog gemakkelijk inhajen." De maan beschijnt haar gezicht. Hij ziet iets vreemds, iets wantrouwends in haar oogen. Ze loo pen den schipper na en halen hem in. Onwillig blijft de man staan, schudt het hoofd hij heeft niets ge vonden. Na een korten, brommigen groet gaat hij verder. Ze blijven staan en kijken elkaar in de oogen. Bij beiden een koele blik. „Denk je datkomt langzaam, dreigend zijn vraag. Ze haalt de schouders op. „Dat is belachelijk Maar waar zijn mijn parels V' Ze loopt door, hij volgt. Ze tobtwe kennen elkaar pas een paar dagen. Wat weet ik eigenlijk van hem af NietsEen kennismaking in een hotelDikwijls genoeg hoort men van dezen truc, om eerst een vrouw het hof te maken teneinde haar dan gemakkelijker te kunnen bestelen Wat weet ik van hem Tegelijk voelt zij haar hart pro testeeren. StilHet hart moet zich met zulke din gen niet bemoeien, dat zijn kwesties die de herse nen moeten oplossen Ook een dief kan goed kus sen „Waarom zeg je niets?" vraagt hij. Ze antwoordt niet. Wat een schandaalDie dure parels Wat zal mama een scène maken, ze is toch al zoo nerveus Zwijgend komen ze bij het hotel, zwijgend gaan ze door de hall. Erwin blijft staan, maakt een bui ging waarop ze met een kort knikje antwoordt. Ze weigert hem haar hand, stapt in de lift, ziet daar in den spiegel haar halsBlamage, blamage," hamert het in haar hoofd. In haar kamer is diepe rust. Moet ze zwijgen of haar moeder alles vertel-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 12