No. 24 VRIJDAG 28 AUGUSTUS 1931 477 Daarna wachtte ik, eenige dagen, een week. Er ge beurde niets, geen enkel bizonder verschijnsel deed zich bij mij voor, i k bleef volkomen normaal en gezond. „Dus," zeide ik tot mijzelven, nadat meer dan een week verloopen was, „het bewijs is geleverd, dat er in dit. kistje iets was, dat, wanneer men het inademt of op de huid krijgt, een verderfelijken invloed uitoefent. Er blijft thans nog over te onder zoeken van welken aard deze stof is. Hoogstwaar schijnlijk heeft het bleekgroene poeder ermede te maken." Ik pakte het kistje zorgvuldig in, en zond het aan een kennis van mij in Bandoeng, een schei kundige, wien ik tevens een uitgebreid relaas gaf van alle omstandigheden. Na een week kreeg ik reeds antwoord. „Ik heb het kistje onderzocht," schreef hij. „Het beetje poeder, dat er zich in bevond, is van den gedroogden en fijngestampten wortel van een plant, een soort tabak; met den wetenschap- pelijken naam zal ik je niet vermoeien. De plant is een zelden voorkomende variëteit, het was mij niet bekend, dat zij ook op Java gevonden wordt, en waarschijnlijk wordt zij dit ook niet, maar is het poeder reeds in zijn tegenwoordigen staat van elders geïmporteerd. In elk geval, wanneer men dit poeder inademt, zij het ook in zeer minieme hoeveelheid, dan heeft dit een fatalen invloed. Het schijnt vporal op de hersens te werken, en veroor zaakt een woedende razernij. Indien men goede voorzorgsmaatregelen met den patiënt neemt, is deze razernij weer te genezen, zoodra het poeder uitgewerkt heeft, maar blijkbaar was dit de bedoe ling niet, toen men het poeder in het kistje strooide. Mijn theorie is, dat dit poeder waarschijnlijk al eeuwen geleden in dit kistje gedaan is, welk kistje waarschijnlijk de een of andere kostbare reliquie bevatte. Wanneer het nu geopend werd door een onbevoegde, dan konden de priesters overtuigd zijn dat deze niet ongestraft zou blijven. Het meest waarschijnlijke is wel in de thans voorgekomen gevallen, dat de slachtoffers in hun waanzin het beeld voor zich hadden van de godin, die zich- zelve den hals afsnijdt, en dat zij er op die wijze toe gebracht werden, hetzelfde te doen. In elk geval kun je er zeker van zijn, dat het kistje thans onschadelijk is, want het is vakkundig gereinigd. Ik raad je dus aan, het te behouden, want het is bovendien een zeer merkwaardige antiquiteit." Ik heb den raad van mijn vriend gevolgd. Het kistje is nog altijd in mijn bezit, en soms vertel ik de geschiedenis ervan. stellig op het gezelschap van Hecht gerekend, en had dus geen andere plannen gemaakt. Er bleef mij dus niets anders over dan een wandeling te gaan maken, en na mijn thuiskomst nog wat te gaan lezen en vroeg naar bed te gaan, hetgeen ik ook deed. Den volgenden morgen, toen ik naar kantoor ging, trof het mij al dadelijk, dat er iets ongewoons aan den gang was. De andere employé's stonden in groepjes bijeen, zonder, zooals gewoonlijk, aan hun lessenaars te zitten, en een hunner kwam da delijk naar mij toe, toen ik binnentrad. „Heb je het al gehoord?" vroeg hij. „Gehoord Wat dan vroeg ik. „Dat Hecht zich vanmorgen vroeg de keel heeft afgesneden." Ik geloof, dat ik minstens eenige minuten be wegingloos gestaan heb, en den zegsman aan staarde. Hij scheen er van te schrikken. „Het is vreeselijk," zeide hij, „maar je moet jezelf er niet zoo ontzettend overstuur door maken. Wij denken, dat het een geval van verstandsver bijstering is geweest, iets anders schijnt ons niet mogelijk." Ik geloof, dat ik iets zeide van erheen te zullen gaan, maar ik weet het niet zeker. In elk geval keerde ik mij om, en ik rende meer dan ik liep naar het huis van Hecht. Het was een verschrikkelijke aanblik, die mij daar wachtte. Er waren een dok ter en verschillende andere menschen, maar er was niets meer aan te doen. Hecht lag nog in de badkamer, waar men hem gevonden had, de vloer was over stroomd van bloed. Ik zag, hoe zijn ge zicht afschuwelijk verwrongen was, als in razernij en hoe alles in de badkamer overhoop lag, alsof er een worsteling had plaatsgevonden. Ik herinnerde mij wat Hecht eenige dagen geleden verteld had van de wijze, waarop men de andere slachtoffers van het koperen kistje had gevonden, alsof zij een worsteling op leven en dood had den gevoerd, met iemand of met iets. Ik gevoelde, dat er niet veel aan ontbrak of ik zou bewusteloos neerval len. Een onzegbaar gevoel van afschuw en van vrees ontnam mij alle geestkracht. Ik begaf mij naar huis. Daar stond het koperen kistje. Uiterlijk zag het er uit als een antiek, een beetje beschadigd, maar overigens onbeduidend voorwerp, waarvan niemand zou veronderstellen, dat het in staat was een dergelijken onzaiigen invloed uit te oefenen. Ik zou ook nimmer zonder meer aan zooiets ge loofd hebben. Maar in de gegeven om standigheden, wat moest ik doen Toen kwam er plotseling een gedachte in mij op. Ik sloeg geen acht op het ge vaar, dat er mogelijk, of liever waar schijnlijk voor mij aan verbonden zou zijn. Tot eiken prijs wilde ik het geheim van het kistje onderzoeken. Ik bedekte mijn gezicht met een stevi- gen linnen doek, waarin ik twee gaten had geknipt. Daarna zette ik een bril op, dien ik weliswaar zelden noodig heb, doch waardoor ik niettemin goed zien kan. Ik zorgde er voor, dat elk gedeelte van mijn huid goed bedekt was, en trok oude handschoenen aan. Daarna nam ik een kloek besluit en opende het kistje. Ik bekeek den inhoud lang en nauw keurig. Het was leeg, dat had ik eenige dagen tevoren al gezien als men tenmin ste wat kopergroen hier en daar uit zondert, en behalve een zwakken, kruid- achtigen geur had het niets bizonders. Maar het scheen mij toe, dat er zich in de hoeken toch eenig poeder bevond, dat geen kopergroen was, het had wel een groene kleur, doch veel lichter en het leek wat korrelig. Toen ik gereed was met mijn onder zoek, sloot ik het kistje, en daarna ver wijderde ik. uiterst voorzichtig den doek, waarmede ik mijn gezicht had bedekt, den bril en de handschoenen. Ik maak te van alles een pakje, dat ik verbrandde. Bezoek aan den lioedha-tvmpel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 13