No. 25 VRIJDAG 4 SEPTEMBER 1931 499 dat hij den verkeerde had vastgehouden. Toen hij eindelijk vrij was, vroeg hij boos „Wat drom mel, waarom heb je mij vast gehouden, inplaats van dien kerel „Maar meneer, ik zag dat u hem sloeg met m'n eigen oogen heb ik 't gezien en natuurlijk hield ik u toen vast." „Ik sloeg dien schurk, omdat hij dat kind hier mishandeldeen toen herkende ik hem Hij zweeg, want het zou van geenerlei nut zijn, den parkwachter te vertellen, dat de zooeven ont snapte, de aanvoerder was geweest van een bende struikrooversde parkwachter zou waarschijnlijk denken, dat hij niet goed snik was en hem naar 'n politiebureau brengen. „Maar het helpt niet, ot we daar nu al verder over praten," vervolgde hij. „De man is er toch vandoor. Eens kijken, of het kind zich bezeerd heeft." Maar het kleine straatmeisje had bij de komst van den parkwachter, in haar oogen slechts een graadje minder erg dan haar natuurlijke vijand, de politie-agent, terstond de vlucht genomen. „Het spijt me wel, meneer zei de parkwachter nu, zijn fout inziende. „Als er twee met elkaar vechten, is het altijd erg moeilijk om te zien, wie de schuldige is. Ik hoop, dat u niet gewond bent, meneer „Heelemaal niet," zei Jack met een kort lachje „Wel wat gekreukeld." En hij keek naar zijn ver kreukeld overhemd en zijn verschoven dasje. Hij gaf den parkwachter een shilling, wenschte hem goeden avond en liep toen naar de South Audley Street met een hart vol woede en teleur stelling. Dat die roover in Londen was, was al vreemd genoeg, maar, dat hij, Jack, hem tusschen zijn vuisten had gehad en hem weer had moeten laten schieten, dat was om gek te worden 1 Jack was niet haatdragend. Als die roover slechts hem zelf had aangevallen in de hut, dan zou er geen wraak- gedachte in Jack's hart zijn over gebleven hij was in het ruwe leven daar ginds te veel aan vech ten gewend geraakt, om haatdragend te wezen tegenover een vroegeren vijand. Maar die schurk had Jack's kameraad, den echten Jack Gordon, vermoord, en die kameraad was de broer van Esther Vancourt 1 Als Jack hem daarginds in de wildernis zou hebben ontmoet, zou hij hem waarschijnlijk hebben neergeschoten, want die man achtte hij niet waard te leven. Hij liep South Audley Street door, links en rechts om zich heen kijkend, ofschoon hij er zeker van was, dat de man ontsnapt was en dat er slechts een heel klein kansje was, dat hij hem ooit weer zou ontmoeten. Maar zou die kans nog eenmaal komen, dan, zoo dacht Jack, zou hij hem niet weer laten ontsnappen. Aan het einde van de straat gekomen, ging hij rechts af en wandelde verder, nog steeds scherp uitkijkend. Opeens zag hij, tot zijn blijdschap, den man aan het eind van de straat passeeren. Jack slipte een portaal in en dacht even na. Als hij den roover naliep, zou hij hem zeker niet te pakken krijgen, want hij was al te veel voordus ging hij de straat in, die paralel liep met die, waar de roover in verdwenen was, rende tot aan den hoek en bleef daar wachten om den man beet te pakken als hij aankwam. Hij klemde zijn tanden op elkaar en spande zich in tot het uiterste voor den sprong, want hij wist, dat het een hevige strijd zou worden, maar de minuten groeiden aan en zijn prooi ver scheen niet. Voorzichtig sloop Jack den hoek om. De man was nergens te zien. Verbaasd ging Jack even op 'n stoep staan, om den toestand te over denken. Blijkbaar was de roover een der huizen binnen gegaan, maar welk huis Het was een lange straat en Jack kon moeilijk aan iedere deur aan bellen, om te vragen of er misschien een groote, donkere man was binnengekomen. Hij kon niets anders doen, dan wachten of de man misschien weer te voorschijn zou komen. Was hij een minuut eerder in de straat geweest, dan had hij den roover kunnen zien aanbellen aan No. 14. De deur werd geopend door Levett en eer die nog een woord kon zeggen, was de roover naar binnen geslipt en had hij de deur achter zich dicht getrokken. „Is mr. Selby Layton thuis?" vroeg hij. De verbaasde en misnoegde Levett zei, dat hij eens zou gaan zien. „Dat beteekent, dat hij thuis is," verklaarde de roover. „Je hoeft me niet aan te dienen. Ik ga direct naar hem toe. Ik ben een oude vriend." En hij liep de trap op, eer de verontwaardigde Levett 't kon verhinderen. Selby Layton lag ach terover in den gemakke lijkste van alle gemak kelijke stoelen, rookte een sigaar en las. De kamer was een toonbeeld van comfort en vrijgezellen- weelde. Er stonden Chip pendale meubels met uit zondering van dien eenen stoel, die veel te gemak kelijk was voor dien fraaien, doch strengen stijlde schilderijen en andere versieringen waren met smaak gekozen de aquarellen aan den wand waren goede exemrplaen van moderne meesters er stond een fraaie vleu gel, er stonden bloemen rondom en een rozehou- ten boekenkast was ge vuld met kostbaar ge bonden boeken. Mr. Lay ton droeg een gemakke lijke kamerjapon en zag er zeer tevreden en ge noeglijk uit. Maar al die tevreden heid verdween opeens toen de deur geopend werd en een groote, don kere man naar hem te kijken stond. Selby Lay ton dwong zich echter tot een zwakken glimlach en stond op, met een vaag welkomstgebaar. „Hè, Denzil," zei hij. „Hoe gaat het Zijn stem trilde en zijn geforceerde hartelijkheid zou zelfs een kind niet hebben kunnen bedriegen. Denzil sloot de deur achter zich, en zonder op de uitgestoken hand van Selby Layton te letten, liet hij zich neervallen in den gemakkelijken stoel, waaruit zijn gastheer zoo juist was opgestaan hij haalde diep adem en veegde, met een ongedul dig en nijdig gebaar, het zweet van zijn gezicht. „Als ik niet naar boven gekomen was, zou je dat leugenvel zeker hebben laten zeggen, dat je niet thuis was, hè zei hij. „Maar, beste Denzil, hoe kom je erbij zei Selby Layton. „Ik ben extra thuisgekomen, om jou te kunnen zien. Wat ben je warm I Wat zit er op je gezicht? Toch geen bloed?" „Zal wel," zei Denzil kortaf, „Ik heb daarnet gevochten met 'n dronken kerel. En ik ben warm. Geef me wat hartigs te drinken Selby Layton stond op het punt te bellen, maar hij bedacht zich en haalde zelf spuitwatet en whiskey uit een kast. „Zeg maar „ho", beste Denzil," zei hij. Denzil zei „ho I", toen het glas half vol was, griste het weg, eer Layton er spuitwater bij kon gieten en dronk het glas in één teug leeg. „Zoo, dat doet goed. Nou kan je me een whiskey- soda gever en 'n sigaar." Selby Layton schonk in en reikte de met zilver beslagen sigarenkist over. Denzil nam een van de fijna havana's, stak de rest van de sigaren in zijn zakken en keek verlangend naar het zilveren kistje alsof hij dat ook in zijn zak wilde steken, maar zette het, met duidelijken tegenzin, weer op tafel. „En hoe gaat 't met je en waar heb je gezeten, m'n beste Denzil vroeg Selby Layton. „Ik dacht, dat je in Australië was." „Je wou, dat ik daar was, bedoel je," zei Denzil, terwijl hij zijn sigaar opstak en zich, met een- zelfbewust air, achterover gooide. „Maar daar ben ik niet ik ben hier in Londen, zooals je ziet." „Ja, dat zie ik," zei Layton, nog steeds glim lachend, maar met een verdachte beweging van zijn bovenlip. „Ik heb me natuurlijk niet met jouw zaken te bemoeien, beste Denzil, maar vind je dat wel verstandig „Dat is mijn zaak," zei Denzil. In de Jan Steens/raaf Ie Schiedam Maan aardige huisjes. „Zeker," zei Layton toegevend, „maar de poli tie heeft 'n goed geheugen, beste Denzil en die geschiedenis van jou was zoo zoo vreeselijk wanhopig, dat ik bang ben als ze je zouden zien en herkennen Neem me niet kwalijk, maar me dunkt, dat je veiliger was in Australië." „Je bedoelt, dat het veiliger was voor jou," antwoordde Denzil, met een leelijke grijns. „Aus tralië was heel goed, maar het beviel me niet en ik kreeg er genoeg van." „Juist," gaf Selby Layton toe. „Het is toch 'n prachtland en er is heel wat uit te halen. Ik hoop, dat het er jou goed gegaan is, m'n beste Denzil „Integendeel, het is je „beste Denzil" heelemaal niet goed gegaan zóó slecht zelfs, dat hij nood zakelijk terug moest komen en hij is wèt blij, dat hij weer terug is. En jij hebt je schaapjes zeker op 't droge, m'n beste Selby," vervolgde hij, Layton's zachte stem nabootsend. „Het gaat je goed, hè Je bent altijd zoo'n slimme hond ge weest jij het vleesch en anderen de beentjes, hè „Zit je m'n kamer te bekijken, beste Denzil Ziet er wel leuk uit, hè Och ja, 't gaat me tamelijk goed. Maar ik moet hard werken, zie je." Denzil lachte smalend. „Hard werken I Je hebt nog nooit van je leven hard gewerkt I lk wou, dat ik je daar in Australië bij me had gehad, dan zou ik je eens hebben laten zien, wat hard werken is. Hoe lever je 't toch Maar dat gaat mij niet aan. lk ben blij, dat 't je goed gaat nou kan je tenminste wat doen voor 'n kameraad, die in nood is." Layton schudde ernstig het hoofd, „lk zou je dolgraag willen helpen, beste Denzil," zei hij, „maar ik ben bang Denzil spuwde op het Perzische kleed en keek Selby Layton, met kalme onbeschoftheid, recht in 't gelaat. „Ik moet honderd pond hebben," zei hij, op een toon, alsof hij om nog 'n glas whiskey vroeg. Selby Layton staarde hem aan en viel achterover in zijn stoel. „Dat is onmogelijk," zei hij. „M'n heele bezit is nog geen honderd pond. Misschien zou ik er vijfentwintig bij elkaar kunnen scharrelen." (Wordt voortgezet).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 11