No. 25
VRIJDAG 4 SEPTEMBER 1931
497
ter met eenige spanning de komende gebeurtenis
sen af, doch het werd twaalf uur.... een uur in
den nacht, zonder dat zich in het oude gebouw
ook maar iets liet hooren. Juist strekte Pembroke,
wiens gedrukte stemming langzamerhand ver
beterd was, de hand naar de kaarten uit, toen
zich plotseling van boven een gedruisch en een
bons deden hooren, die zoowel den dokter als
Pembroke deden verbleeken. Onwillekeurig voel
den beiden een killen angst over zich komen en met
starre gezichten keken ze van elkander naar de
schel op tafel, in de verwachting elk oogenblik
het klepeltje te zullen hooren rinkelen. Plotseling
begon de dokter echter ingehouden te lachen.
„Onzin, Pembroke, hij verzette zijn stoel of
tafel't is niets.
Pembroke keek hem verlicht en met een ver
legen glimlach aan en de dokter hernam „Kom,
laten we een spelletje kaarten, zooveel spoediger
zijn we door dien vervelenden nacht heen."
Zwijgend verdeelde Pembroke de kaarten en
gedurende eenige uren achtereen werd er geani
meerd gespeeld. Tegen half zes wierp Hodds de
kaarten eindelijk neer.
„We kunnen ons licht wel uitdoen, 't is dag bui
ten, Pembroke. Ik begin er genoeg van te krijgen
als het spook nu nog niet geweest is, komt het niet
meer, op den dag spookt het nooit. Kom, we zullen
onzen bijgeloovigen vriend een bezoek brengen, hij
zal wel in slaap gevallen zijn."
Luid sprekend verlieten zij het vertrek en nauw
keurig op de gangvloeren acht gevend, constateer
den zij, dat in het uitgestrooide meel geen enkele
indruk van een voetstap zichtbaar was. Ook in de
bovengang voor Pennock's deur verried niets het
bezoek van een of anderen onbekende en lachend
merkte Hodds op „Het spook was dezen nacht
tenminste verhinderd, Pembroke."
Met een knarsend geluid ontsloot hij de deur en
duwde haar wijd open.
„Hallo, Pennock, verdraaid het licht is uit,
hoe kan dat viel de dokter zichzelf in de rede.
De luiken van de ramen waren nog gesloten
en het vertrek lag geheel in het duister. Geen vroo-
lijke groet, geen zucht verrieden Pennock's aanwe
zigheid en met een kil vermoeden van iets ontzet
tends, dat hun te wachten stond, viel Hodds met
schorre stem uit„Geef hier je zaklantaarn, Pem
broke, geef hier, vlug
Het volgende oogenblik was het vertrek ver
licht en ontsnapte hun een uitroep van angst
op den vloer zagen zij Pennock uitgestrekt liggen,
doodsbleek en met het hoofd in een geronnen
plasje bloed. Met een sprong was de dokter bij het
lichaam neergeknield, doch bijna onmiddellijk
richtte hij zich weer op.
„Gelukkig slechts bewusteloos," riep hij ver
licht uit, „kom, laten we hem beneden neerleg
gen, Pembroke."
Samen droegen zij den bewustelooze naar be
neden en keken toen elkander een oogenblik met
angstig-onderzoekende oogen aan.
„Natuurlijk een ongeluk," viel de dokter op
ruwen toon uit, om alle onaangenaam en geheim
zinnig vermoeden van zich af te zetten. „De man
is op zijn stoel in slaap gevallen en toen met stoel
en al omgerold. Hij kwam allerongelukkigst terecht,
dat is alles. Kom, boven zullen we de bevestiging
van mijn woorden wel vinden, hij zal zelf de loop
lamp wel uitgedraaid hebben."
Eenigszins verlicht door deze natuurlijke ver
klaring van het ongeval, vergezelde Pembroke
den dokter naar boven, maar op de gang stiet hij
plotseling een schorren kreet uit. „Bij Jove, kijk
eens.... hier.... hier...."
Pembroke wees naar de verbroken electrische
leiding van het licht en van de schel, die uit de
contacten getrokken waren.
„Dat kan Pennock onmogelijk zelf gedaan heb
ben...." schreeuwde Hodds plotseling woest,
„de deur was geslotenWeet je, wat er gebeurd
is? De slecht passende stoppen zijn eruit gevallen
en toen het licht uitging, schrok Pennock plotse
ling zoo, dat hij omviel
De dokter schreeuwde luid, alsof hij elke andere
stem wilde smoren en wild gesticulcerend betrad
hij het torenvertrek en wierp de luiken open. Het
eerste, wat hem opviel, was eerestuk papier met aan-
teekeningen en Hodds griste het van de tafel af
en begon hardop te lezen, met hecschc, overslaan
de stem.
„Hy" laai xicli machten, f
„12.55, de schreden worden hoorbaar..zacht
gesteun, het klinkt afschuwelijkik voel 'n
prikkeling in mijn hals van angst..de schreden
naderen.... voor de deurweer die prikke
ling.... de deur.... m'n hemel ze gaat open,
hoewel ze gesloten is door Hdeur gaat weer
dicht, heb niets gezienhoor sluipen op de
gang.ik word te angstig, ik schel
„Dat kan niet," schreeuwde dokter Hodds
plotseling geheel buiten zichzelf, „dat kan niet,
Pembroke, er heeft geen mensch op de gang ge-
loopen, het meel was niet aangeraakt. De deur kan
niet open zijn geweest, ik vond haar nog gesloten.
Pennock kan niet gebeld hebben, we hebben niets
gehoord. Het kan niet, het kan niet..eindigde
hij stampvoetend.
„Lees door, Hodds, lees doorverzocht
Pembroke, grauw van angst.
„Ik schel nog eensgroote hemel weer die
schreden.... het licht is uitdeur hoor ik
opengaan
De laatste woorden stonden scheef geschreven
en met een schorren kreet liet Hodds het papier
vallen.
„Dat is nietniet natuurlijk," stootte Pem
broke moeilijk uit. „Dat is geen ongeluk...."
„Het moethet kan niet!" wierp Hodds
ruw tegen. „Vooruit, loop naar den bl.... met
je geesten en spoken Laten we gaan; als Pennock
bijkomt, zullen we er een natuurlijke verklaring
voor vinden."
Er klonk in weerwil van zijn ontkenning zoo'n
angst in zijn stem, dat Pembroke hem plotseling
bij zijn arm greep en hem meetrok. Van beneden
klonk op dat oogenblik een rauwe, dierlijke kreet
en haastig en verschrikt renden zij de torentrappen
af. In de benedenkamer zagen zij Pennock worste
len met een denkbeeldigen vijand en een enkele
blik op zijn gelaat gaf dokter Hodds de overtuiging,
dat de ander krankzinnig was geworden.
„Vlug, Pembroke, een touw, 'n stuk tafellaken
of iets anders, we moeten hem zien te knevelen,"
commandeerde Hodds met schorre stem, terwijl
hij zich op Pennock wierp om hem in bedwang
te houden. Met een ruk trok Pembroke het snoer
van de looplamp af en eenige minuten later lag
mr. Pennock stevig gebonden op de tafel en rende
Pembroke naar het dorp om hulp te halen.
Het geheim van Herfords-Castle dat mr. Pennock,
den bekenden onderzoeker van geestverschijningen
in oude kasteelen, noodlottig werd, is nooit opge
helderd, hoewel de bekwaamste detectives aan de
oplossing hebben gewerkt. Met een huivering van
angst gaan de bewoners van Herfordshire het kas
teel in een wijden boog voorbij en als dr. Hodds
en mr. Pembroke zich met elkander over het drama
van dien nacht onderhouden, eindigt de eerste
altijd weer met de sombere verzekering „Je had
gelijk, beste vriend, er zijn dingen tusschen hemel
en aarde die onverklaarbaar zijn en waaraan het
voor een mensch maar beter is niet te raken. Het
is misschien ongepast, maar zeker onvoorzichtig,
en het tragisch einde van dien armen Pennock
is een bewijs, dat een nieuwsgierig neuzen in de
geheimen van de overzijde van het graf, die heilig
voor den mensch moeten blijven, vroeg of laat
gewroken wordt