MISREKENING
ALFRED MAN
576
VRIJDAG 2 OCTOBER 1931
No. 29
Uezicht op een der oudste houten kerken van het hooge
Noorden. De kerk van Buksnes op de Lofodden-eilanden.
DOOR
Ren internationaal instrument. Noorweeg-
sche meisjes bij het Harmonikaspel.
dat duizenden anderen weten, hoe onverantwoor
delijk slecht die man zijn kantoor laat bewaken,
zoodat iedereen met een doodgewonen looper
zóó naar binnen kan stappen, en achter de lui
ken, die 's avonds altijd dicht zijn, kalm aan de
groote safe kan werken.... voor twee man is 't
maar kinderspel dat weten er duizenden, maar
als 't gebeurt, wie heeft 't dan gedaan Frank
Robby 1"
Bij die ietwat langademige opmerking, die
Franky fluisterend uitsprak, ging er een blij be
grijpen over de reeds eenigszins vervrooliikte
trekken van Jimmy.
„Blikskaters, is dat waar?" vroeg hij, en hij
sloeg met de vuist op 't gammele tafeltje, zoodat
Joe opkeek maar hij las vlug weer door.
Frank Robby, die met zijn rug naar de toon-
Mopperend zat Jimmy aan een tafeltje in
zijn stamkroeg. Hij mopperde steeds, als
hij geen geld had, en geen geld had hij onge
veer altijd. Eindelijk nam hij een besluit hij vatte
zijn glas en zwaaide ermee, minzaam lachend, in
de richting van 't buffet, en in zijn trekken
kwam een groot vraagteeken. „Nou, hoe zit 't
Joe
Joe, de herbergier, schudde 't hoofd. Hij was
een goed staatsburger en overtrad de prohibitie-
wetten alleen om stellig voordeel. Toen zette
Jimmy zijn glas weer op 't tafeltje, het vraagtee
ken was verdwenen, hij mopperde verder.
Jimmy was de eenige gast in 't allesbehalve
weelderige salon. Joe zat achter zijn toonbank
en las een griezelroman, die hem meer scheen te
iriteresseeren dan het humeur van Jimmy. Een
poos was het stil, men hoorde alleen het
zoemen van vliegen, het omslaan van
bladen door Joe, en het rumoer van een
tram buiten.
Toen ging de deur open en er schoof een
man binnen, wien zeker niemand wegens
zijn eerlijke gezicht honderd dollar geleend
zou hebben. Die man, evenals Jimmy van
middelbaren leeftijd, had een sportcostuum
aan, dat na zijn eersten dienst door een
zeepzieder, een grondwerker en een schoor
steenveger gedragen scheen te zijn.
Vorschend keek de pasgekomene rond,
toen trad hij naar de toonbank en vroeg aan
JoeIk ben hier toch in Hotel de Luie Eend, niet?"
„Nou," antwoordde Joe, want hij was bij een
zeer tragische' passage gestoord, „wat zou dat
„Ik wou een glas Limonta-limonade.maar
sterk en als ik dien meneer daar mag inviteeren.."
vragend keek hij naar Jimmy, „dan twee."
Jimmy had gewillig geknikt, hoogmoed was
hem vreemd.
Joe talmde, maar snel haalde de vreemde het
noodige geld uit zijn zak. Met de twee volle glazen
ging hij naar Jimmy, aan het wankele tafeltje
„Mijn naam is Frank Calhoun, mijn vrienden
noemen me Franky." Toen ging hij zitten. Joe
las gretig verder: bij het lijk van zijn ver
moorde bruid zwoer de jonge man...."
In den loop van het gesprek de heer Frank
Robby Calhoun was zeer spraakzaam ontdekte
Jimmy, dat Franky, zooals hij hem reeds na het
vierde glaasje noemde, zijn vriendschap ten volle
waardig was.
Men besprak allerlei hoe 't beetje leven een
eerlijk mensch tegenwoordig moeilijk werd ge
maakt, dat politie en justitie afgesproken schenen
te hebben, steeds meer gerechtelijke moorden te
begaan, en andere levensvragen van dien aard.
Daar tusschendoor loerden de nieuwe vrienden
elkaar innig begrijpend aan en lachten nu en dan
een stukje.
Toen vertelden zij van hun verleden en hoe vaak
zij zelf in genoemde opzichten treurige dingen
hadden beleefd. „Ja, ja," zoo besloot Franky
zijn herinneringen met een zeer leep gezicht, „en
als er morgennacht bij bankier Humpfield in de
221ste straat ingebroken wordt, wie krijgt dan de
schuld? Natuurlijk Frank Robby. Ze vergeten,