^Ui-iXngens ^Binnenhaven detail van den ingang van het Diaiteel <Kaatzuilen. No 21 VRIJDAG 23 OCTOBER 1931 491 En dit alles om die paar onnoozele aanwijzingen, die ze hem gegeven had. Het was ongeloofelijk „Wist u niet, dat iedere man er een afschuw van heeft, dat een vrouw zich met zijn zaken bemoeit en hem als een kind vertelt, wat hij te doen en te laten heeft Ik ben op het oogenblik niet in staat uw diensten te betalen maar later als ik weer op de been ben Hij brak stotterend af hij schuimbekte van woede, mompelde iets over het betalen van haar reke ning en eindigde met de verklaring, dat ze zich van hem meester had ge maakt tegen zijn wil. „WilU had geen wil in dien tijd I" Baldwin richtte zich op in de hangmat, sloeg zijn beenen over den rand, elk aan een kant, zoo-dat hij er schrijlings op zat, leunde voorover en tierde verder, met wilde gebaren zijn vuist schuddend, bijna vlak voor haar gezicht. „Goed, neem eens aan, dat ik geen wil had neem aan neem aan hij stotterde in zijn razende woede, „dat ik mijn eigen leven leefde op mijn eigen manier?" „U zoudt gestorven zijn." Hemel-nog-aan-toe, Dokter Fernaldo I" Hij schreeuwde nu en voor de eerste maal werkelijk voor de eerste maal keek hij haar recht in het ge zicht, zijn wilde, gloeiende oogen boorden zich in de hare „Moet ik heusch aannemen, dat u 'n idioot bent, die niet beseft, dat dit het eenige behoorlijke was, dat er nog voor mij overbleef „Neen, neen neen, dat niet," weerde ze af. En toch betrapte ze zich erop, dat zijn woorden haar inwendig plezier deden. Als hij zoo'n hekel aan zichzelf had, dat hij niets liever wilde dan sterven, dan was er iets in dezen man, de moeite waard om in het leven te worden gehouden. Hij liet zich van de hangmat glijden, hinkte de veranda op en neer en ging voort, nog steeds op hartstochtelijken schreeuwtoon ..Het kan zoo niet voortgaan het kón niet, het kón niet. U weet te veel. Geen enkele man ter wereld zou het kunnen uithouden om onder één dak te wonen met een vrouw, die zooveel weet. Uw oogen zijn altijd op mij gericht liet is, alsof ik onder een ban sta. Groote Goden het is ondraaglijk, ondraag lijk, zeg ik. Het is als een kat met een muis. Ik moet eruit weg. „En waar wilt u naar toe.... u bent nog doodzwak." „Dat doet er niet toe I lk ga heen en daarmee uit. Ik kan niet blijven zoo diep gezonken ben ik nog niet, dokter Fernaldo, om genadebrood van een vrouw te eten en haar den baas over mij te laten spelen." Zijn gezicht dat purper van drift was geweest werd vaalbleek. Opeens begon hij over zijn heele lichaam te rillen hij stak een bevende hand uit, liet zich erop neervallen en leunde voorover en staarde haar aan nog feller dan zooeven. Toen liet hij zijn armen slap op de tafel zakken en begroef ziin gezicht erin. Een oogenblik keek Anne Fernaldo op hem neerde vrouw en de arts worstelden in haar. En de uitslag van die worsteling was, dat zij voor het eerst misschien in de jaren van haar rijpheid ervan afzag een voorschrift of een advies te geven en zwijgend heenging. Het was nauwelijks acht uur den volgenden morgen, toen Dr Devas een bleeken man, hinkend en wankelend, over het pad langs de zee zag naderen en de poort van het hospitaal zag binnengaan. Toen hij dichterbij kwam, herkende hij „Anne Fernaldo's vondeling." Zonder zich aan iemand of iets te storen, liep Baldwin recht door naar de trap van de veranda en kwam de kamer binnen, waar de dokter zat te schrijven Devas had den man nog niet eerder buitenshuis gezien, „los" zooals hij het bij zichzelf uitdrukte en hij werd getroffen door iets aan hem, dat hij met onder woorden kon brengen, iets dat - hij m0est het tegen zijn zin erkennen- heelemaal niet onaantrekkelijk was. Het was 'n dwaas idee en hij wist zelf niet hoe hij er zoo opeens op kwam, maar hij moest plotseling denken aan de voorname winkelstraten van Lon den, met de dure winkels. Vergiste hij zich, dat er ondanks den hinkenden gang en het broodma gere lichaam iets onloochenbaar gedis tingeerds aan den „vondeling" was „Wel, wat is er Devas keek hem over den rand van zijn bril aan en Baldwin legde een opengevouwen brief voor hem neer. „Ze is weg." Met een geirriteerde beweging en 'n blik van ontstemming in zijn anders zoo vriendelijke oogen zette de dokter zich tot lezen. Het was een mededee- ling, zonder kop of staart, van Anne Fernaldo aan haar patiënt: „Ik blijf een maand weg," luidde het„u bent voldoende hersteld om alleen te blijven, maar nog niet sterk genoeg van groote inspanning. Ik heb geen lust om u voorschriften of adviezen te geven, maar als u blijft, waar u bent, hebt u alle kans om volkomen te genezen." (Slot volgt.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 11