*h
494
VRIJDAG 23 OCTOBER IT"
No 2 i
Hugh Me.- Nair Kahler
Boven den hoogen rug van de eikenhouten bank
in de stationswachtkamer stak het transpiree-
rende, vuurroode, dikke en bolronde hoofd van
Mr. John Bennett uit zijn groote hand speelde ze
nuwachtig met den rand van zijn hoed zijn blik ging
met een niet geheel slechte poging tot ontwijken,
schichtig en snel omlaag bij het passeeren van drie
knappe, mondain-gekleede, aristocratische jonge
vrouwen, wier verschijning kennelijk de oorzaak
was van zijn verwarde verlegenheid.
Twee van de dames knikten kort Pauline
Oavery keurde hem 'n lachje en een opgewekt
..Hallo!" waardig. De blos op John Bennett's
vriendelijk, maar grof gezicht werd dieperhij
grinnikte nerveus, maar was niet bij machte woor
den te vinden.
„Hij maakt mij kriebelig," verklaarde Greta
Woburn, terwijl ze het perron opliepen. „Hij is
%ai\ add oieiOfum.
3wee mollige 6c(uitten.
zoo verschrikkelijk nederig, dat ik me voel als een of andere
Aziatische potentaat, die een in het stof kruipenden slaaf
zijn voet toesteekt om te kussen."
„Ik mag hem wel," zei Pauline. „Hij neemt ons zoo verba
zend „au sérieux". Hij gelooft woord voor woord den vol
maakten nonsens, dien de sensatie-kranten over Newchestei
schrijven. Voor hem is het een soort paradijs, bevolkt dooi
wonderlijke wezens, wier levens gevuld zijn met de heerlijke
bezigheid van ,,t.ot-de-groote-wereld-te-behooren". En hr
smaakt het onvergelijkelijke geluk daar te mogen wonen en
zelfs 't woord te mogen richten tot ons aristocraten. Ik denk.
dat hij zich af en toe in den arm moet knijpen om zeker te zijn.
dat hij niet droomt."
„Hij is een ellendige stroopsmeerder," viel Greta uit, „en
het is jouw schuld. Pauline, als we de heele reis mei hem
móeten praten. Je had toch niets tegen hem hoeven te zeggen
„Paulie is zelfs vriendelijk tegen een regenworm, als hit
maar onderworpen genoeg kijkt," merkte Daphne Wynne op.
Ze lachten uitbundig om de mop, alle drie.
In het Pullman-rijtuig aan het einde van den trein wa'
het snikheet, ondanks de omlaaggeschoven vensters. Peter
Gerrish, die aan een tafeltje aan een van die open vensten-
zat, wenkte met een vadsig gebaar een kellner, die met glazen,
soda-water en een flesch whiskey rondliep Gerrish zei!
had zich reeds een koelen dronk laten inschenken en liet
de drie dames bedienen. Ze genoten er gretig van. Pauline
liet een elegant gouden sigaretten-étui rondgaan; Daphne
opende een „snoezig" platina garnituur en acheveerde di
kleur van haar bovenlip met oranje.
„Het is met deze warmte maar het beste om te gaan brid
gen," opperde Greta. „Pauline vond het noodig om aardig te
zijn tegen dien afschuwelijken man, dien Bennett, en die komt
nu natuurlijk bij ons zitten. Ik wilde, dat Pauline haar voor
liefde voor minderwaardig gezelschap beter kon beheerschen
„John is nie^ minderwaardig protesteerde Pauline. „Hij
is "alleen maar vreeselijk eenvoudig; noem het mijnentwege
simpel. Er is niets verachtelijks in zijn koddig ontzag voor ons
Ik vind het zelfs mooi in zijn soort."
Peter Gerrish' blik deed haar ophouden. Ze volgde dien.
keek uit het venster en recht in het gezicht van John Ben
nett, die even moest blijven stilstaan, om een karretje me'
bagage te laten passeeren. Naast hem, de hand met een
bezitters-gebaar op zijn arm gelegd, stond een vrouw, die
onmiskenbaar behoorde tot de maatschappelijke klasse,
waaruit John zich zoo glorieus opgewerkt had. Haar kleeren
waren van een ongeloofelijke en zwarte stijve degelijk
heid er was niets fleurigs aan haar -al wat naar fleurig
heid had kunnen zweemen, was verdrongen door een zeker
iets, dat men het best met burgerlijke achtenswaardigheid
kan omschrijven; op tot een wrong gedraaide grijzende haren
prijkte, met linten onder de kin bevestigd, een onberispelijke,
zwarte toque. Een paar heldere, strenge oogen keken door
een paar met staal omrande brilleglazen, haar dunne lippen
schenen opeengeklemd met onzichtbare pennen