UIT HET ENGELSCH VAN PATRICK LEYTON-No. 1 I. INLEIDING. Vier menschen zaten om de tafel in de ruime eetkamer op Trend Hall een vrouw en drie mannen. Het was een warme ivond in Augustus en de ramen waren hoog opgeschoven om wat koelte binnen te laten. De kamer straalde van licht en tegen de donkere mahoniehouten lambrizeering leek de aureool van blond haar om het hoofd der gastvrouw een plek glanzend goud. Evangeline Shutter was jong en buitengewoon mooi; slank, levendig en bloeiend-gezond. Maar in haar oogen was iets van droefenis, iets angstigs bijna en dat was nog meer zichtbaar dan anders nu ze haar man aankeek, die tegenover haar zat. Hvram K. Shutter was aanmerkelijk ouder dan zijn vrouw. Zijn scherp gezicht, met de sterke kin en ietwat harde uit drukking, verried duidelijk den man, die al zijn krachten gericht had op een bepaald doel en dat had bereikt. Dat doel was geld geweest en hij was er in geslaagd een der vele Vmerikaansche millionnairs te worden. Maar 't was allerminst liet gezicht van iemand, die gelukkig en tevreden is, en er was een diepe rimpel op zijn voorhoofd en een onaangename schittering in de staal-grijze oogen, terwijl hij een van de twee gasten, dengeen die aan het woord was, aankeek. Deze beide heeren waren broers, Nathaniel en Gabriel Barnett. Ze hadden best voor tweelingen kunnen doorgaan, maar dat u aren ze niet. Nathaniel was de oudste; Gabriël was iets langer, maar beide broers waren zwaar gebouwd en hadden dezelfde vierkante kin en denzelfden onvriendelijken oogopslag. De heeren waren alle drie in smoking, het was een intiem cinertje. Ze waren buren en kenden elkaar goed. „Dus, Shutter," klink Nathaniel Barnett's stem zijn broer, die tegenover hem zat, speelde zenuwachtig met de kruimels brood naast zijn bord en keek eerst naar zijn gastheer en toen naar den spreker; zijn gezicht verried, dat hij zich niet op zijn gemak voelde „het is dus waar, dat je binnenkort gaat verhuizen?" „Ja; zoodra het buiten gereed is, wordt Trend Hall verkocht. Je kent mijn stokpaardje." Hyram Shutter sprak nagenoeg zonder Amerikaanschen tongval, maar zijn stem was hard en onaangenaam. Evangeline liet een kort lachje hooren. „Ti Prettig stokpaardje voor zoo'n huiselijk wezen als ik ben," zei ze met een bitteren klank in haar stem. „Wij konden even goed in hotels wonen en voor goed al die moeite en kosten sparen." „Misschien gebeurt dat nog wel later," beet haar man haar toe en Nathaniël, die een onverkwikkelijk debat vreesde, haastte zich dat te voorkomen. „Ik heb altijd wel gedacht, dat er bij jou een op den loop was, beste kerel," spotte hij, „maar nu ben ik er zeker van. Toen Gab en ik twee jaar geleden hier kwamen en Barnes kochten, dacht ik, dat je je voorgoed in de Hall gevestigd had, maar daar wilde ik het eigenlijk niet over hebben. Wel over dat hineesche godenbeeld, waarde heer, en daar moet ik eens een ernstig woordje met je over praten." „En wat was er?" snauwde Shutter. Zijn vrouw haalde min achtend de schouders op; zijn ruwe, dikwijls zelfs onbeschaafde manieren waren menigmaal de oorzaak van hun veelvuldige oneen igheden. „Dat weet je drommels goed; het is immers niet de eerste keer, dat we het er over hebben! Ik wil dat ding hebben en ben bereid er een behoorlijk bedrag voor te geven." „Mijn brave kerel," merkte Shutter honigzoet op. „Ik dacht, dat we daarover uitgepraat waren. Ik heb je toch gezegd meer dan eens zelfs dat ik er niet aan denk het te verkoopen. Wij hebben bij het begin een fout gemaakt door het paar te scheiden, want dat vermindert de waarde enorm. Maar daar jij weigert mij het jouwe te verkoopen, ben ik niet van zins het mijne over te doen; zoo zit de zaak." „Ik heb het je wel gezegd, Nat," gromde zijn broer, maar Nathaniël schonk geen aandacht aan zijn opmerking. „Ik geef je vijfhonderd pond. Shutter," vervolgde hij, maar zijn gastheer lachte hatelijk en bediende zich van de druiven, het diner was al tot het dessert gevorderd. „Vijfhonderd pond?" klonk Evangeline's stem in onbeschrij felijke verwondering. „Wil je zeggen, dat dat leelijke ding zóóveel waard is?" „En nog heel wat meer ook," gaf haar'echtgenoot droog ten antwoord, „anders zou Barnett dat bod niet gedaan hebben." „Drommels!" Nathaniël's vuist kwam met een bons op de keurig-gedëkte tafel neer. „Wees toch geen dwaas, Shutter. Ik zal mijn bod verdubbelen vooruit dan duizend pond! Wat zeg je daarvan?" Gabriël Barnett schrok en Evangeline gaf een gilletje van verbazing. Maar Hyram Shutter schudde het hoofd. „Geen sprake van," zei hij. „Ik wil er geen afstand van doen. Het ding heeft me geluk gebracht een zeker geluk tenminste" voegde hij er grimmig aan toe, met een zijdelingschen blik op zijn vrouw, „en ik houd het. Nu weet je het." „Ik heb het je wel gezegd, Nat!" herhaalde Gabriël zuur. „Als je het ding wilt hebben, zul je moeten inbreken en het stelen." „En als ik hem snapte vriend of geen vriend dan ging hij de gevangenis in," verklaarde Shutter barsch. „Dus je mag je wel tweemaal bedenken, brave, voor je zooiets onderneemt. Niet dat ik er bang voor ben, want iemand als jij doet zooiets niet in dit land; je weet veel te goed, dat je niet in China bent. Die waanzinnige verzamelwoede van jou is overigens haast spreekwoordelijk hier in de buurt. Ik ben zelf ook een hartstochtelijk verzamelaar, maar het is bij mij tenminste niet tot een vorm van verstandsverbijstering geworden." Evangeline was bang, dat een voortzetting van dat gesprek tot een onplezierige discussie zou leiden en zocht de conversatie op een ander onderwerp te brengen. Ze leunde achterover en richtte zich tot haar echtgenoot. „Ik wilde, dat je mij de geschiedenis van dat monsterachtig beeld eens vertelde, Hyram," zei ze. „Meneer Barnett bezit de andere helft van het paar en ik weet, dat er geen verdere exemplaren bestaan. Hoe ben je er toch aan gekomen?" Nathaniël keerde zich naar haar toe; er was een grijns op zijn gezicht. „Gestolen, Mevrouw Shutter, zóó is het in zijn bezit gekomen." „Toch niet werkelijk gestolen?" riep ze onthutst. „Ja. Vertel het haar maar, Barnett," verzocht Shutter lachend. „Ze mag het gerust weten." „Goed hoor, ik zal het doen. Het gebeurde ongeveer drie jaar geleden," begon Nathaniël Barnett „Ik was in China in het binnenland op zoek naar curiositeiten, toen ik uw echtgenoot ontmoette, die daar voor zaken was...." „Ja, ik herinner me, dat hij daar geweest is," viel Evangeline hem snel in de rede. „Nu, ik ontdekte dat wij er dezelfde liefhebberij op na hielden en we sloten vriendscnap," ging Nathaniël voort. „Op een keer nam hij mij in zijn auto mee op een onderzoekingstocht in een minder bekend deel van het land en wij kwamen in een voor historische stad terecht, die zich beroemen kon op het bezit van een eeuwen-ouden tempel. Ik kan u niet de namen vertellen van de goden die ze daar aanbidden, maar de inwoners waren niet zoo modern als de rest van het land en hielden vast aan hun oude gebruiken en gewoonten. We kwamen er op een eigenaardig moment: er was ergens in de buurt een of andere revolutie aan den gang en de meeste bewoners van die oude stad waren weggetrokken om deel te nemen aan die vechtpartij. Die heeren daar zijn dol op zooiets! Dus was de plaats min of meer uitgestorven. We zetten den auto op een geschikt plekje het zou kunnen zijn dat we overhaast moesten vertrekken en brachten een bezoek aan dien tempel. Daar was het, dat uw man en ik op een soort altaar de twee afgodsbeelden ontdekten. Ik weet niet meer wat ons opeens bezielde, maar ik voor mij heb nog nooit zoo razend verlangd iets te bezitten als die twee beelden. Misschien was het een soort geheimzinnige aan trekkingskracht „Nonsens!" viel Gabriël hem minachtend in de rede. „Je schrijft het toch ook niet aan een dergelijke aantrekkingskracht toe, als je een antiquiteitenzaak binnenstapt, of soms wel?" „Weest u nu stil, meneer Barnett," verzocht Evangeline, toen het gelach verstomd was. „Ik ben vreeselijk benieuwd wat er verder gebeurde."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 21