iiÉSanSiMB
3iarfótetmming in fat oude 'Waóöenaa*
502
VRIJDAG 23 OCTOBER 1931
No. 21
WoMs]
„Nu dan," vervolgde Nathaniel, na zijn broer een vernietigen-
len blik toegeworpen te hebben, „er ging natuurlijk een soort
opzichter met ons mee en hij legde ons uit uw. man kent een
beetje Chineesch dat deze beelden de goden van geluk en
gezondheid waren. De oogen van den geluksgod waren robijnen
en die steenen alleen vertegenwoordigen een vermogen het
andere beeld had oogen van smaragd; onze geleider vertelde,
dat de beelden sedert den bouw van den tempel daar gestaan
hadden en er op Joost mag weten wat voor onverklaarbare
wijze eenige honderden jaren geleden gekomen waren.
Om kort te gaan, wij hoorden plotseling in de verte gegil en
geschreeuw, en onze gids rende naar buiten om te zien wat er
aan de hand was. Het bleek een bende revolutionnairen en öf
nij voegde zich bij die opstandelingen öf hij werd gewond of
gedood; hij kwam in ieder geval niet terug. Wij dachten dat
we in dien tempel wel een veilige schuilplaats zouden vinden
en verborgen ons achter een van de altaren tot de herrie
bedaard was. Ons vermoeden werd bewaarheid; niemand kwam
Jen tempel binnen en op een gegeven moment ontdekten wij,
dat we allebei met begeerige oogen naar die zeldzame beelden
stonden te kijken. Eén gedachte scheen bij ons beiden alle
andere te overheerschen."
Nathaniël Barnett dronk zijn glas port uit, dat dadelijk weer
door Shutter werd gevuld.
„Een paar minuten later," vertelde hij toen verder, „suisden
wij in den auto weg, en goed tusschen het gereedschap verstopt
lagen de twee beelden. Uw man nam het eene en ik het andere.
Zijn exemplaar moet de god van geluk zijn, het mijne de god
der gezondheid, want ik ben sedertdien geen dag meer ziek
geweest."
„Maar heeft niemand ze ooit gemist?" vroeg Evangeline.
Haar echtgenoot grijnslachte.
„Natuurlijk hebben ze ze gemist," zei hij, „maar toen zij de
afwezigheid van hun goden bemerkten, was het te laat."
„Ben je niet bang, dat ze ze eens zullen opsporen, ik bedoel
!e menschen, die die beelden als heilig beschouwden?" vroeg
Evangeline weer met iets van angst in haar stem.
Shutter haalde de schouders op.
„Ik geloof, dat de menschen zich tegenwoordig niet druk
meer maken om dat soort dingen," verklaarde hij. „Zoolang ze
geld genoeg hebben om een auto te koopen contant of in
huurkoop en om naar de bioscoop te gaan, zijn ze allang
tevreden. Maar ik kan toch niet ontkennen, dat ik een
onbehaaglijk gevoel krijg als ik een Chinees zie. Dat zal mijn
kwaad geweten wel zijn, want ten slotte hebben we ze gestolen."
En bij het woord „gestolen" ging er een huivering door
Evangeline, maar niemand haar man wel allerminst wist,
waarom dat woord haar een bijzondere en ellendige
gewaarwording gaf; geen sterveling wist, dat, toen zij vijf jaar
geleden met Hyram Shutter in New York trouwde, haar eenige
broer, die tot een bende inbrekers behoorde en een meester in
het vak was, twee jaar gevangenisstraf uitzat. Ze was met dezen
man getrouwd, niet alleen om zijn geld, én het weelderige
leven, dat haar deel zou worden, maar ook, omdat hij zich
voorgoed in Europa ging vestigen en ze dus geen contact meer
zou hebben met haar broer, die haar naam door het slijk zou
sleuren. Toch, niettegenstaande al haar vergeefsche pogingen
om hem op het rechte pad te houden, was er nog altijd in haar
hart een teeder plekje voor hem en op den bodem van haar
ziel een wrang-weemoedige herinnering aan de gelukkige
dagen van hun jeugd. En met ontsteltenis bedacht ze, dat ze
nu weer van zoo dichtbij met diefstal in aanraking moest
komen!
„Ik vind het in één woord schandelijk wat je gedaan hebt,"
zei ze scherp, terwijl ze van tafel opstond, „en ik wilde wel,
dat je dat afschuwelijke ding maar aan meneer Barnett
verkocht, Hyram, of nog liever, dat je het aan de menschen
teruggaf, aan wie het hoort."
„Ben je dol geworden!" viel hij lachend uit. „De dag, dat het
uit mijn bezit verdwijnt als dat ooit gebeurt zou eenvoudig
een ongeluksdag zijn, en," voegde hij er met een spottende
buiging bij, toen zij de kamer uitging en hij de deur voor haar
openhield, „ik geloof dat je het wel met mij eens bent, dat er
al genoeg onaangename dingen in ons leven zijn."