JH No. 22 VRIJDAG 30 OCTOBER 1931 527 «t JÊÊÊÊÊL in mijn hart bekennen, dat de sering zij mocht dan aan een verborgen gebrek aan levenskracht hebben geleden het, wat kleur betrof, nog zoo slecht niet had gedaan. Maar ik onderdrukte deze gevoelens met alle kracht en toen ik Vrijdag avond in Heatherdown terugkeerde, was ik tot een oprecht bewonderaar van den goudenregen be keerd. Zaterdag golfde ik weer met Maxwell en of schoon ik weer verloor, onthield hij mij niet het compliment, dat ik sinds de vorige week gedeci deerd had aangeleerd. We bleven allervriend- schappelijkst napraten hij is 'n doodelijk-ge- schikte kerel en hij inviteerde me met hem mee te gaan en op zijn buitenhuis een kop thee te drin ken. Het was dichtbij en toen hij enkele minuten teAildax na at leoend model. later zijn hek openduwde, viel mijn oog op zijn gras veld. In het midden prijk te.... een sering! Een lachje - van - herkenning speelde om mijn lippen en mijn bijzondere be langstelling voor dit sie raad van zijn tuin ont ging Maxwell niet. „Kijk je naar mijn se ring?" vroeg hij opgewekt „Die heb ik pas.er stond eerst een gouden regen, maar de man die mijn tuin verzorgt, vond dat hij hier niet kleurde en bovendien zei hij, dat er geen levenskracht in het ding zat. Ik geloof dat hij er wel verstand yan heeft; alleen liet die grappenmaker er mij een pond voor betalen niet bepaald 'n koopje." In mijn geest begon het te dagen. Ik greep Maxwell bij den arm en trok hem mee zonder dat één woord over mijn lippen kwam naar den tuin van „De Dennen," een afstand van nog geen halven kilome ter. Ik zag er zoo ontdaan uit, dat ik wel den indruk moet hebben gemaakt van een patiënt uit een krankzinnigengesticht, die door een verpleger „gelucht" wordt Bij mijn hek gekomen wees ik met een dreigend- uitgestrekten vinger naar den gouden regen en voor het eerst was ik weer in staat geluid te geven. „Herken je hem?" hijgde ik. Maxwell tuurde. Mijn goudenregen...." Hij hijgde nu ook. Zooals ik in den aanvang zei, ik moet niets meer van tuinlui hebben ik heb ze afgezworen, eens en voorgoed. In 't vervolg zorg ik zelf voor alles wat er in den tuin te doen is, hoogstens zal ik nog gebruik maken van de diensten van een enthou siasten vriend, die er verstand van heeft maal nietje oogen doen er pijn van." Hij wachtte even om zijn mededeeling het ge- wenschte effect te geven en herhaalde toen, zicht baar trots op zijn prachtige beeldspraak: „een doorn in 't oog en een zorgenkind het wordt niets met dat boompje, d'r zit geen courage in en het is een beleediging voor het oog, dat paars hier. Nu was ik, eerlijk gezegd, eigenlijk erg in mijn schik met die sering, maar mijn vriend Gubbins liet er een voor mij nieuw licht op vallen. Ik voelde wat er in mijn plantkundigen adviseur omging, toen hij het over de kleur had. en mijn blik-van- begrijpen ziende, vervolgde hij „wat u hier heb ben moet, meneer, is een gouden regen." „En hoeveel kan me dat kosten?" informeerde ik. „Ik kan u een pracht gouden regen bezorgen voor vijftien shilling," deelde mijn tuinman (wel 'n beetje erg vlug, vond ik), mede; „en laten we zeg gen vijf voor het neerzetten. Een boompje waar - u plezier van zult beleven, menéer hoor wat ik u vertel Ik onderwierp mij aan zijn grootere wijsheid. Ik voelde er niets voor dat de voorbijgan gers met laatdunkend schou derophalen naar mijn sering zouden kijken. Want, nietwaar, zoo zijn de menschen! Daarop ging ik welgemoed naar de links voor mijn partij met Max well. Ik zou die lui uit Heather down wei eens laten zien, wat kleuren in een tuin zijn en stoere, levenskrachtige plan ten en heesters Den Maandag daarop arri veerde de goudenregen. Muriel had er direct het land aan en ofschoon ik met al de welspre kendheid waarover ik beschik, als pleitbezorger optrad van de nieuwste aanwinst van ons landgoed, moest ik toch diep 3e lijfwacht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 15