HET ENGEL UT N No. 2 „Er is geen reden voor dergelijke beleedigende veronder stellingen," protesteerde Nat, die nog steeds naar het licht keek, dat nu achter de vensters van een der benedenkamers zichtbaar werd. „Alle menschen!" Hij wees naar het huis. „Nooit krijgen we zoo'n kans weer!" „Wat bedoel je?" „Wel, heb je niet daarnet zelf beweerd, dat ik, als ik Shutter's' beeld zou willen stelen, daarvoor een handlanger in den arm zou nemen?" „Lieve deugd!" Gabriel begreep wat hij bedoelde. Hij was niet minder gewetenloos dan zijn broer, maar voorzichtiger. „Loop niet zoo vlug van stapel, we konden anders moeilijkheden krijgen. Daarbij, hoe weet je dat het inderdaad een dief is? Het kar. best Trotter, de huisbewaarder, zijn." „Geen kwestie van. Hij slaapt in een van de huisjes en zal op dit uur heusch niet in de villa zijn." „Het is toch heel best mogelijk, dat hij onraad gehoord heeft en nu achter den inbreker aan is." „Niet als hij in de kroeg zit, of er geweest ishij is, geloof ik, een trouw bezoeker. Het lijkt mij het meest waarschijnlijk, dat hij- op het oogenblik zijn roes ligt uit te slapen." ,,'n Mooie huisbewaarder," spotte Gabriël, „maar Hayden houdt er soms zulke vreemde opvattingen op na, dat hij best in staat is, zijn hebben en houden aan de hoede van zoo'n dronkelap toe te vertrouwen. Maar wat ben je van plan te doen, Nat?" „Probeeren of we den dief te pakken kunnen krijgen en zien wat voor heerschap het is." „Maar ik zie niet „Je zult zeker niets zien, als we hier den heelen nacht blijven staan redeneeren," viel Nat hem in de rede. „Laten we eerst den auto in een zijpad zetten en over het gras naar het huis ioopen. Als er meer dan één inbreker blijkt te zijn, gaan we naar huis en bellen de politie op." Zonder een antwoord af te wachten, reed Nat den auto de oprijlaan in om hem tussehen het struikgewas te verbergen enbotste tegen een anderen auto aan, die daar al stond. „Wel, wel, het wordt hoe langer hoe geheimzinniger," mompelde hij. „Nu moeten we wel een onderzoekingstocht ondernemen." De broers stapten uit en liepen naar den anderen auto, die nu door het volle licht uit de koplantaarns van hun Daimler beschenen werd. Een blik zei Gabriël genoeg. „Sir Anthony's two-seater," constateerde hij, „en we weten dat die in de garage achter slot en grendel opgeborgen was Laten we maar dadelijk naar de villa gaan. Onze auto kan hier wel blijven staan." Vijf minuten later stonden ze zwijgend op het grasveld voor het groote, ouderwetsche landhuis. Het licht in het venster was nu verdwenen. „Vermoedelijk is het nu aan den achterkant," meende Nathaniël, wiens spanning met de minuut toenam, „die heeren komen meestal door de provisie- of dienkamer." „Wacht," fluisterde Gabriël. „Blijf waar je bent. Ik zie daar dat een van de benedenvensters open staat; ik geloof, dat het het béste is om ons daar te posteeren en den kerel te grijpen, als hij naar buiten komt. Als er meer dan een is, houd je ze je revolver voor, Nat. En aarzel niet te schieten, als ze aan stalten maken om tegenstand te bieden. Die kerels zijn meestal gewapend en geneeren zich ook niet van hun revolvers gebruik te maken. Dus er zit niets anders op dan te trachten ze vóór te zijn." De beide broers waren stevig gebouwd en hadden een goede kans in een kloppartij. Ze slopen op hun teenen naar het openstaande venster en bleven wachten. Na vijf minuten werd hun geduld beloond; plotseling, zonder dat iets zijn nadering aankondigde, leunde een lange, lenige gedaante naar buiten; een zware tasch werd op den grond gezet en de indringer werkte zich door het raam. Maar onmiddellijk wierpen de twee forsche mannen zich op hem, trokken hem voorover op den grond en hielden hem met hun knieën omlaag. „Gesnapt, vriendlief!" riep Gabriël triomfantelijk, terwijl hij een weerstrevenden arm beetpakte. Nathaniël greep den anderen arm en drukte den loop van zijn automatisch pistool in den rug van den arrestant. „Dat heeft er tenminste veel van, klonk een gesmoorde, maar ontegenzeggelijk beschaafde stem. „Als u nu eens met uw knieën van mij afging, zoodat ik tenminste adem kan halen! Ik kan niet zeggen, dat u bepaald licht bent.. „Dadelijk." Gabriël haalde zijn zakdoek uit den zak en slaagde er in de lenige polsen van hun gevangene samen te binden. Toen stonden de broers op, grepen de vooroverliggende gestalte onder de oksels en trokken hem overeind. „Er zit een electrische lantaarn in mijn zak," deelde de gevangene op merkwaardig gedienstigen en opgewekten toon mede. „Als u hem aanknipt, zult u mijn aangenaam uiterlijk zien. Daarna kunt u het licht op uw eigen tronies laten schijnen en kan ik uitmaken of mijn veronderstelling juist is, dat u beiden dik en leelijk bent." „Het lijkt mij beter, dat je je brutalen mond houdt," beet Nathaniël den spreker nijdig toe. „Ik zie niet in waarom," was het antwoord. „Woorden breken geen armen en beenen en ik ben immers toch machteloos! Ha! dat is beter," ging hij voort, toen het licht aanflitste en het schijnsel over zijn gelaat en gestalte speelde. Het was een jong, knap gezicht, dat de beide broers zagen, met een humoristische twinkeling in de oogen en een spottend, uitdagend lachje om den mond. De man bleek meer dan middelmatig groot, buiten gewoon slank en mager en hij droeg een keurig grijs pak. „Zie de klassieke lijnen van mijn fijn-besneden gezicht," ging hij op sarcastischen toon verder, „de feillooze trekken, de wegsleepende schoonheid van mijn diep-liggende oogen, laat uw licht schijnen over mijn bevallige vormen en ranke lede maten! En doet u vooral geen moeite om naar vuurwapenen bij mij te zoeken, die draag ik nooit bij mij om de vouw in mijn kleeren niet te bederven." „Ik ben bang, dat je erbij bent, jongeman," snauwde Nathaniël. „Ik ben er ook bang voor," was het onverstoorbare antwoord, „ten minste te oordeelen naar wat ik van u beiden zien kan." Het licht van de zaklantaarn viel thans zóó, dat hij het gezicht en de gestalte van zijn overweldigers vaag kon onderscheiden „Maar ik heb niet veel lust hiervoor de gevangenis in te gaan; de rommel is het warempel niet waard. Kijkt u maar eens in de tasch en zie zelf wat 'n zootje er in ligten zwaar, dat het nog op den koop toe is! U zult zelf moeten erkennen, dat het niet de moeite waard is me daarvoor naar de politie te sleepen „Je bent alleen, veronderstel ik?" vroeg Gabriël, terwijl hij de tasch opende. Ze bevatte gouden tafelgerei tot een waarde van verscheidene honderden ponden. „Zooals u zegt," was het antwoord. „Ik werk altijd in m'n eentje. Brandkasten zijn mijn specialiteit en ik haalde deze collectie dan ook uit de brandkast in een vertrek, dat blijkbaar als dienkamer gebruikt wordt" Nathaniël richtte zich op en wéér viel de lichtbundel uit de lantaarn op het gelaat van den arrestant. „Het beste is hem maar mee te nemen, vind je niet?" „Natuurlijk," stemde Gabriël toe. „Vooruit jongeman, voor waarts marsch!" „Misschien wilt u wel zoo goed zijn mijn polsen los te maken dat loopt gemakkelijker, weet u?" opperde de gevangene; „u bent immers gewapend en zult wel niet veronderstellen, dat ik graag een kogel in mijn rug heb!" „Geen sprake van," was het norsche antwoord. „Niet? Ik was er al bang voor, dat u bezwaren zou hebben, maar een mensch wil nu eenmaal altijd zijn geluk beproeven. Houdt u mijn armen dan maar stevig vast, want het is deksels lastig onder deze omstandigheden in het donker vooruit te komen. Goed zoo! Houd de lantaarn voor u uit U zult mijn auto vlak bij het groote hek vinden; ik had hem daar neer gezet om me zoo snel mogelijk uit de voeten te kunnen maken." „Aan brutaliteit ontbreekt het je niet, heerschap," gromde Nathaniël. „Die auto, waar je het over hebt, is het eigendom van Sir Anthony Hayden en je hebt hem uit de garage gestolen." „Neen, werkelijk niet alleen maar geleend," protesteerde de gemoedelijke inbreker. Het drietal liep langzaam de oprijlaan af en bleef stilstaan

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 21