;.IF.&sw' tëcn del öcfoon&te punten 534 VRIJDAG 30 OCTOBER 1931 No. 22 PPWR Si I If I1 VAN DE OUDE DUITSCHE STAD WURZBURG MET GEZICHT OP DEN BURCHT MARIENBERG bij de beide auto's. Nat zette de zware tasch met den buit van hun gevangene op den grond en wendde zich tot de twee anderen: „Sir Anthony's two-seater gaat vannacht nog in de garage terug, al moet ik er den huisbewaarder voor wakker maken." „Dat zal niet gaan," grinnikte de arrestant. „Die is tot morgenochtend opgeborgen en dood voor de wereld; anders had hij toch moeten hooren, dat ik den wagen naar buiten haalde. Ik zag hem naar binnen waggelen en toen wist ik genoeg. Als ik u was, zou ik hem vannacht niet meer terug brengen; u kunt hem veel beter meenemen en er diplomatieke dingen mee doen tot morgenochtend. Overigens, u had uw lichten moeten uitdooven, voor u hier kwam binnenvallen!" „Ik heb nu genoeg van je geklets," viel Gabriël woedend uit. .Vertel me maar liever of de deur van de garage open is?" „Ja, ik vrees dat ik het slot ernstig beschadigd heb, toen ik het opende." „Blijf jij hier met dezen knaap, Gab," commandeerde Nat. „Ik zal den wagen binnenzetten, op gevaar af, dat die dronken schooier me hoort en wakker wordt." „Maar wat moet er met die dingen in de tasch gebeuren?" vroeg Gab, niet geheel op zijn gemak. „Breng je die ook terug?" „Zeker in een garage met een gebroken slot?" hoonde Nat grimmig. t „Natuurlijk niet, idioot!" Gabriël's zenuwen waren tot net uiterste gespannen. „In de brandkast bedoel ik." „En de kans loopen door den huisbewaarder gesnapt te worden en vastgehouden tot de politie komt. J ij bent me d r ook eentje!" „Onzin! Als hij zoo dronken is als onze vriend-hier vertelt, zal hij niet wakker worden, en mocht dat tóch gebeuren, dan heb je niets anders te doen dan de waarheid te vertellen." „En dan met den dief op de proppen komen en dien aan hen over te leveren! Je bent heusch niet goed wijs!" „Wijs of niet, je deed het beste met mijn raad op te volgen, 't Is de veiligste weg." „Ik dank je voor je goede bedoeling," was 't ironische antwoord, „maar ik geef er de voorkeur aan mijn gevangene zélf aan de politie te overhandigen. Voor jou maakt het geen verschil, nietwaar?" richtte hij zich tot den inbreker, die met gespannen aandacht naar de discussie luisterde. „Tenslotte heb ik de moeite gedaan om hem te pakken te krijgen." „Ik ben het volmaakt met u eens," verklaarde de jongeman beleefd. „Daarbij, het slot van de brandkast is óók defect. Als de huisbewaarder die mooie spulletjes daar onbeschadigd en zonder dat er één mankeerde vond en het slot geforceerd, kon hem dat wel eens op het idee brengen het zaakje zelf in de wacht te sleepen en de schuld te gooien op een onbekenden indringer. Het is heel verkeerd een onschuldige in verleiding te brengen." „Als je nu je drommelschen mond niet dichthoudt, stop ik er een prop in!" dreigde Nat, ziedend van woede. „Ik kan niet zeggen, dat ik veel voor die operatie voel," antwoordde de gevangene. „Toch kan ik niet ontkennen dat hij gelijk heeft," mengde Gabriël zich in het gesprek. „Ik moet bij nader inzien toegeven, dat het niet verstandig zou zijn de bezittingen van Sir Anthony in gevaar te brengen door ze onbeheerd achter te laten in een garage of een brandkast, die niet op slot kunnen. Dus, als we ze niet aan den huisbewaarder willen of kunnen toevertrouwen, zit er niets anders op dan ze mee te nemen." „Dat is taal van een verstandig mensch," prees de jongeman. „Je moet nooit een goede gelegenheid ongebruikt laten Neen, neen, ik heb niets gezegd," vervolgde hij haastig, toen Gabriël een dreigende beweging in zijn richting maakte, „ik ben doofstom Nathaniël nam de zware tasch weer op en zette haar in zijn eigen auto. Daarop stapte hij in den two-seater, knipte de lichten aan en reed terug naar de garage, terwijl Gabriël in stroef zwijgen naast hun gevangene de wacht hield. En terwijl de minuten voorbijkropen, vroeg hij zich af, of zijn broer misschien aangehouden was door den plotseling-ontwaakten en ontnuchterden nachtwaker. „Ik geef u wat van dat moois uit de tasch voor een sigaret," zuchtte de jongeman. „Houd je brutalen mond toch dicht!" was 't eenige antwoord, dat hij op zijn verzoek kreeg. Korten tijd later kwam Nat Barnett met groote stappen terug, verklaarde dat hij den kleinen auto van Sir Anthony zonder ongelukken op zijn plaats had gezet, duwde den arrestant naast zijn broer op de achter bank van de Daimler, zette zich achter het stuur en reed weg. Er werd tijdens den verderen rit geen woord gesproken en tien minuten later stopte de auto voor „Barnes", een groot, imposant buiten. Nadat ze den wagen in de garage hadden gereden ze hadden den chauffeur gezegd, dat hij niet behoefde op te blijven gingen ze met den gevangene, die met een geamuseerd lachje had toegekeken, tusschen zich in, naar het huis. De gebroeders gingen door een zijdeur naar binnen: het was de privé toegang naar Nat's studeerkamer, een ruim vertrek met groote boekenkasten langs de wanden en met antieke meubels en kunstvoorwerpen, die eiken kunst verzamelaar zouden hebben doen watertanden. „Nu kunnen we eens bespreken, wat er met je moet gebeuren," begon de oudste van de twee broers, nadat hij de lichten had aangedraaid. Hij keek den jongeman, die oogenschijnlijk- onverschillig voor het lot dat hem wachtte, in het midden van de kamer stond en zijn oogen liet dwalen langs de schatten, die zich overal in het rond bevonden, tot ze eindelijk bleven rusten op een collectie in goud- en edelgesteenten gevatte miniaturen in een glazen kastje. Nadat hij de details van het uiterlijk van zijn onvrijwilligen gast voldoende in zich had opgenomen, zette de oudere man de zware tasch op een tafel en begon deze uit te pakken. „We moeten eerst een lijst van alles maken," zei hij, „en het dan den eigenaar teruggeven." „Goeie genade," riep de gevangene met een lach. „Jullie zult toch nooit zoo idioot zijn om dat te doen! Hoe komen jelui opeens zoo eerlijkVoor zoover ik de heeren verzamelaars ken, wil ik mijn hoofd er onder verwedden, dat jelui nog nooit een kwart van de waarde voor al het moois dat jelui bezit, gegeven hebt, wanneer jelui het hebt gekocht of beter gezegd, het den eigenaars, die er uit hoogen nood afstand van moesten doen, ontfutseld." „Zwijg!" donderde Gabriël. Maar de gevangene liet zich niet van zijn stuk brengen. „Maakt u mijn handen alstublieft los," zuchtte hij. „Mijn armen doen ontzettend pijn en ik kan immers toch niet ontvluchten." „Daar is iets van aan," erkende Nat, die als dit woord ten opzichte van het tweetal niet volkomen misplaatst was de meest menschel ijke van de beide broers zou kunnen worden genoemd. „Doe allebei de deuren dicht, Gab," vervolgde hij, „dan zal ik zijn polsen losmaken."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 22