Met Meifr, ie van wie niemand Held i UIT HET ENOELSCH VAN ELINOR MORDAUNT No. 22 VRIJDAG 30 OCTOBER 1931 521 f I A v-L H- A' 'k A ~r T"e', daar steekt niets bijzonders in," verklaarde Devas, „het is net iets W voor haar. Bovendien, het is haar tijd voor een nieuw tourneé. Die inentingen tegen besmettelijke ziekten moeten regelmatig plaats hebben anders kun je de moeite wel sparen." „Ik heb haar weggejaagd uit haar eigen huis." „Nonsens." De onbeschaamdheid van dien kerel om zich te verbeelden dat iets, dat hij zou kunnen zeggen of doen „Er is mij niets overgebleven u ziet wat er van mij geworden is een man als ik verliest letterlijk alles tot zelfs de meestgewone dankbaarheid." De kleine dokter staarde even nadenkend voor zich uit, knikte toen lang zaam. „Ja, dankbaarheid, zegt u dat wel," zei hij, nog steeds peinzend naar buiten starend, naar het zonnige voorplein van het hospitaal. „Ja, u bent dr. Fernaldo veel verschuldigd. Ze heeft een titanenarbeid verricht ze is ponden afgevallen om.... om...." Hij aarzelde en onverwacht maakte Baldwin den zin af. „Om mijn erbarmelijke ziel in mijn miserabel lichaam te houden dat bedoelt u toch, dokter?" „U drukt het wat sterk uit, maar het dient nergens toe om sympathie te huichelen en ik wil wel eerlijk bekennen, dat er grenzen zijn aan hetgeen ik zelf, bij de zachtmoedigste beoordeeling, vergeven kan." „Ja." Het was, alsof Baldwin het woord uit zijn keel wrong. Hij keek starend, met iets onbeschrijfelijk-vermoeids en hulpeloos in zijn oogen, om zich heen en Devas, plotseling beseffend dat de man naast zijn schrijftafel nog steeds een zieke was en op het punt stond flauw te vallen, sprong op en duwde hem in een stoel. „Een oogenblikik zal u iets geven." Hij schonk snel een opwekkend middel in een glas en hield dat aan Baldwin's lippen. „Niet tob ben," zei hij, wat vriendelij ker opeens, „de beste manier om haar uw dankbaarheid te toonen is daar te blijven en u zooveel mogelijk in acht te nemen, dat u gauw weer aansterkt." „Ja." Baldwin's helder-blauwe oogen eindelijk, sinds weken, niet meer met bloed beloopen waren zoo strak en wezenloos op het plafond gericht, dat Devas een oogen blik dacht, „die vent is niet goed snik." Plotseling begon Bald win weer te spreken, op een toon, alsof hij het over iets had, dat de ander reeds lang wist. „Natuurlijk het be roerde van het geval is, dat ik van haar houd en hoe van haar houd Devas staarde hem aan, zóó onthutst, dat hij buiten staat was woorden te vinden en zich afvroeg of hij mis schien droomde. Eindelijk, terwijl Baldwin's blikken nog steeds aan het plafond gehecht bleven, mompelde hij iets, dat de mededeeling inhield, dat dr. Fernaldo niet „dat type vrouw was." „Alles goed en wel," antwoordde Baldwin en Devas was verbaasd over den onverwachten beslisten, haast-autoritairen klank in de stem, die geen minuut geleden nog beverig en schor was geweest, „maar er zijn nu eenmaal mannen, die niets waard zijn zonder dat type vrouw." Vervuld van een eigen aardig gevoel van schaamte, dtiwde Devas zijn stoel naar achteren; hij bewoog zich onrustig heen en weer en staarde voor zich uit 3n Scfüldctact'itig 'Jittaïd. Ik weet niet wat er aan te doen is," zei hij eindelijk, langzaam, haast-aar- zelend. ,,U moet toch zelf beseffen.. „Dat het nooit wat worden kan viel Baldwin hem in de rede. „Zeker zie ik dat heel goed in. Niets kan ooit meer iets worden. Dat is het miserabele van het geval." Eensklaps, voor het eerst sinds hij Baldwin had leeren kennen, was dr. Devas geroerd in zijn geest begon de gedachte te schemeren, dat die kerel ten slotte een menschelijk wezen was. „Hoor eens, Baldwin, als er iets is wat ik voor je doen kan." „Neen, dank u.... niets.... absoluut niets." Het antwoord klonk bijna luchtig. Toen stond hij op, mompelde iets van dat hij noodig wegmoest een vreemdsoortig excuus in zijn omstandigheden strompelde de kamer uit, de veranda over, de traptreden af, langs het pad en verdween uit het gezicht. Maar Dr. Devas kreeg voorloopig niet veel gelegenheid om over Anne Fernaldo's vondeling na te denken. Hij was overkropt met werk en rilde van malaria. Want de regens waren losgebroken een ander woord is er niet om de wilde lawines van water aan te duiden na een ongewoon langen tijd van droogte en het inlandsche hospitaal puilde haast uit van de dysenterie- en mala ria-patiënten. Toen kwam er 'n dag, dat de kleine dokter voelde dat het mis met hem was een uur later moest hij het opgeven en werd krijtwit, klappertandend en tril lend over al zijn leden, door een paar verpleegsters naar zijn woning gebracht. In de dagen, die volgden, werd de gedachte aan het hospitaal hem tot een obsessie. Hij lag voortdu rend in ijlkoortsen: verbeeld de zich met zijn werk bezig te zijn, de eene na de andere operatie verrichtend, in een razend tempo, alsof een heir van booze geesten hem op joeg, terwijl het electrische licht onophoudelijk uitfloep- te en hij op de kritiekste momenten omhuld was door een ondoordringbare duisternis, waarin hij scheen te zwemmen. Vaag drong het tot hem door dat zijn vrouw, dat een paar inlandsche verplegers aan zijn bed kwamen. Maar toen de ziekte op haar ergst was, de koortsen hun hoog tepunt hadden bereikt, was er nog iets anders: de gestalte van 'n man, in witte tropen- kleeding en met 'n paar door dringende blauwe oogen dien hij onmogelijk kon thuis brengen. Het was ruim drie we ken later, dat de gouverne mentsschoener het anker liet vallen in de lagune en Anne Fernaldo, stijf van vermoeid heid, langs de touwladder in een kleine roeiboot klom. Ze was verblind door den regen, toen zë tastend den voet aan wal zette, maar een hand greep de hare. Ik ben blij dat u terug bent, dr. Fernaldo." Ze mompelde iets ver wards en de stem, die haar begroet had, vervolgde, le vendig en beslist„Om te beginnen moet u zorgen dat u droge spullen aan krijgt. Er staat warme soep voor u klaar." Degeen die sprak hij deed het met zoo iets auto ritairs, dat gehoorzamen de eenige mogelijkheid was zwaaide een lantaarn, om haar voetstappen te gelei den. Toen zij het steile zand pad afklommen dat van de kust landinwaarts liep, ging

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 9