TON N o. 3 „Ja." was hei antwoord, „Hel beeld behoort lot een paar; een vriend van mij, die hier niet ver vandaan woont, heeft het andere. Ik heb hem voorgesteld hei van hem Ie koopen, maar hij heeft geweigerd. Maar hij weet het beeld, dat hij bezit, lang niet zoo te waardeeren als ik het mijne en ik geloof, dai de eigenlijke reden waarom hij er geen afstand van wil doen. alleen maar het feit is, dat ik het zoo graag wil hebben." „Ja, ik heb dat soort hoeren eerder in mijn leven ontmoet." merkte Bobby droog op. „Wel, meneer Barnett, komt u nu maar voor den dag met wat u eigenlijk bedoelt Ik veronderstel, dat u graag wilt dat ik tracht het voor u in handen te krijgen. Heb ik het bij het rechte eind?" „Ja. Ik heb nog nooit in mijn leven zoo vurig verlangd iets te bezitten als dat andere beeld." „Juist. Maar houdt u mij de vraag ten goede, meneer Barnett. Wat hèbt u er in vredesnaam aan als u het ding krijgt? I' zult het toch aan niemand durven laten zien." „Ik geloof niet. dat er hier in de buurt menschen zijn, die zich voor dergelijke beelden interesseeren of ook maar een flauw idee hebben van de waarde ervan," antwoordde Nat. „Bovendien, Shutter gaat binnenkort weg en dus hoef ik het beeld alleen maar te verbergen tot hij vertrokken is. Hij zal zoo goed als zeker gelooven, dat het ding weggehaald is door iemand van den tempel, waaruit het indertijd gestolen is." „Aha.... ik snap het!" Bobby grinnikte gezellig. „Dus hoe je het keert of wendt, gestolen goed is 't in elk geval. Ik voel iets voor die theorie, meneer Barnett. En nogmaals lachte hij. „Dus nu weet je hoe de zaak in elkaar zit. Kort en goed: ik wil dat ding in handen hebben voor Shutter w eggaat," zei Nat. „Prachtig. Voor zoover het van mij afhangt, komt de zaak in orde. Maar nu een andere vraag: wat krijg ik voor dat karweitje?" „Ik zal je honderd pond geven." „Honderd pond," herhaalde de jongeman ernstig. „Lijkt 'n neeleboel. nietwaar? Maar ik zou toch eerst graag eens willen weten, wat u meneer Shutter voor het beeld geboden hebt." „Ik zie niet in, wat je daarmee te maken hebt." protesteerde Nat norscli. „U niet, maar ik wel! Ik neem een groot risico op mij en ik ben niet gewoon dat te doen voor 'n armzalig beetje geld als u mij aanbiedt. Als u open kaart met mij speelt, laat ik gerust zeggen: als u eerlijk tegenover mij bent, zal ik het tegenover u zijn, ofschoon u misschien niet gelooft, dat dat mogelijk is. I' bent er fèl op om dat beeldje te bezitten en hebt voorgesteld het te koopen, maar u hebt meneer Shutter géén honderd pond geboden en als u beweert dat het wél zoo is, zal ik op mijn beleefdste manier moeten verklaren dat u een leugenaar bent." „Deksels.... hoe krijg je het in je hersens!" viel Nat woedend uit. „Een vuile, gemeene inbreker, een laaggezonken sujet zooals jij bent, durft iets dergelijks tegen mij te zeggen! Je schijnt te vergeten, dat ik je aan de politie kan overleveren „Neen, dat vergeet ik heelemaa) niet. Ik weet heel goed, dat u het kunt, maar u wilt het niet, dat is de kwestie! U hebt uw zinnen op dat Chineesclie afgodsbeeldje gezet en u begrijpt drommels goed, dat zóón prachtkans om het in uw bezit te krijgen, niet licht terugkomt. En bovendien, meneer Barnett, u bent zoo welwillend geweest mij uit te schelden, maar als ik mijn mond open doe, zal ik in de gelegenheid zijn, u openlijk als mijn collega-misdadiger te mogen begroeten. Dus laten we uitscheiden met elkaar een rad voor de oogen te draaien en tot zaken te komen. U hebt me honderd pond geboden en ik heb dat aanbod niet kunnen accepteeren. Ik wacht met belang stelling uw nieuwe voorstellen af." Bobby sprak met de rustige welwillendheid van een beleefd zakenman en Nathaniel Barnett keek hem aan alsof hij op het punt stond hem aan te vliegen; hij was buiten zichzelf van ergernis over de kalme onbeschaamdheid van den gevangene. Maar een waarschuw ende opmerking van zijn broer deed zijn zeifbeheerscli ing terugkeeren. „Het is volkomen juist wat hij zegt, Nat," bracht Gabriel in het midden, „en daarom ben ik sterk tegen je plan. Het is tenslotte in strijd met de wet en als ik jou was, zou ik me nog maar eens goed bedenken en onzen vriend naar het politie bureau transporteeren." „Ja, waarom zou u dat niet doen?" De arrestant lachle hartelijk. ,.l zult het gezicht van den inspecteur eens zien. als ik hem haarfijn uitleg wat u mij gevraagd hebt te doen. Dat gezicht zal zeker een studie waard zijn. want als mijn inlichtingen juist zijn, is uw beider reputatie hier in de streek niet overdreven gunstig!" „Afpersing! Daarop komt het dus neer." sisle Nathaniel, maar Bobby Redmayne hief in protest de hand op. „Heusch. u doet mij onrecht, ik verzeker het u. Als u mij naar het politiebureau brengt, zou u mij dwingen tot maat regelen van tegenweer, maar als we zaken kunnen doen. zult u mij van mijn beste zijde leeren kennen. In zaken ben ik absoluut betrouwbaar. Noem een redelijk bedrag en ik zal voor u halen wat u verlangt, het geld incasseeren en nooit zult u meer iets van mij hooren. Ik zal uit uw leven verdwijnen, zooals ze dat in romans noemen, het zal zijn of ik nooit heb bestaan. Kijkt u eens. mijn levensprogram is aldus: diefstal, zooveel u maar wilt: valschheid-in-geschrifte als 't niet anders kan; moord als 't absoluut onvermijdelijk is; maar afpersing.... nooit, nooit en nog eens nooit!" En bij het laatste „nooit" deed de jongeman zijn vuist met kracht op de zware eikenhouten tafel neerkomen. De beide broers sprongen verschrikt op. „Verdraaid-nog-aan-toelaat dat alsjeblieft!" grauwde Nat En toen kalmer: „Dat is nu allemaal goed en wel, maar wat voor zekerheid heb ik? Hoe kan ik weten of ik je vertrouwen kan?" „Laat ik u de verlangde zekerheid geven door een weder vraag. Hoe kan ik weten of ik. wanneer ik u het beeldje kom brengen, mijn geld krijg? En toch vraag ik geen voorschot, ik verlang pas betaling als de goederen geleverd zijn, zooals ze dat in den handel noemen. Als dat geen bew ijs is van mijn goede trouw, wél, dan weet ik het niet." .Nogmaals keken de broers elkaar met veel beteek enen de blikken aan en weer was het Gabriël, die knikte. „Dat klinkt niet onlogisch," erkende hij. „Welnu, wat dacht je dan van honderdvijftig?" stelde Nat vooi'. „Ik heb Shutter vijfhonderd pond geboden. Ik ben niet van plan een penny meer te geven voor een onderneming, waaraan voor mij tenslotte ook groot risico verbonden is." ,Zeg tweehonderd en ik ben uw man," was Bobby's bescheid. Opnieuw een wisselen van blikken en opnieuw een toestemmend knikje van den voorzichtigen Gabriël. ,Goed dan," besliste Nat, „dat is dan afgesproken, twee honderd. En je brengt het ding regelrecht hierheen?" „Als ik in twee uur niet hier terugben, kunt u aannemen, dat ik niet direct geslaagd ben en een tweede poging zal moeten wagen." Hij dacht even na en vervolgde: „Weet u wat. laten we zeggen vier-en-twintig uurik beloof u, dat u het binnen dien tijd zult hebben." „En daarna." klonk Gabriëls veronderstelling, „zullen we óndanks wat je daarnet beweerd hebt, voor de rest van ons leven aan afpersingspogingen van jouw kant blootgesteld zijn." „U hebt gehoord wat ik zei," was het besliste antwoord, „met dat soort vuilnis laat ik me niet in. Als u dat van mij denkt, neem ik de opdracht niet aan: dan kunt u mij aan de politie overleveren, als u daar lust in hebt. Of u vertrouwt mij onvoorwaardelijk, of u doet het heelemaal niet. Vergeet niet, dat ik u ook vertrouw." „Goed dan." gaf Gabriël toe, al was het niet van harte. „Er zit niets anders op dan je te vertrouwen." Gabriel's manier van optreden beviel Nat niet. Hij zou zijn ziel hebben gegeven voor het bezit van het beeldje en hij wilde deze kans uit duizenden voor geen geld ter wereld verspelen. Bovendien zei zijn intuïtie hein, dat die jongeman daar tegenover hem, al was hij dan een beroepsmisdadiger, zijn vertrouwen niet beschamen zou. „Het is een kwestie van wederzijdse!) vertrouwen. Gab," gromde hij tegen zijn broer. „Juist," viel Bobby hem op luchtigen toon bij. „Betaling bij levering is mijn principe en eergevoel onder dieven blijkbaar

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 21