tfttaadsUfoud 598 VRIJDAG 13 NOVEMBER 1931 No. 24 japon, een automatisch pistool in de hand, (ie donkere oogen fonkelend van woede. „Wat heeft dit voor den duivel te beteekenen?" viel hij uit. „ik hoorde stemmen en kwam naar beneden om te zien wat er aan de hand was." „Er is niets aan de hand," antwoordde ze scherp, maar de uitdagende klank van haar stem was weinig in overeenstem ming met de vrees in haar oogen. ,Wat voer je hier dan uit?" „Ik kwam een boek halen." „Een boek halen? Buiten de voordeur? Hoor eens, je moet niet probeeren me voor te liegen." „Ik lieg niet. Het is de waarheid. En doe dat pistool alsjeblieft weg; je weet dat ik een hekel heb aan vuurwapenen." Maar inplaats van aan haar verzoek te voldoen, kwam de groote man op haar toe en greep haar bij den arm. „Vooruit, kom voor den dag met de waarheid," zei hij barsch „Ie praatte met een man; ik hoorde de stem. Wie was het?" Ze pijnigde haar hersens om een antwoord te vinden, dat een schijn van geloofwaardigheid zou hebben, en het flitste haar door 't hoofd, dat ze niet beter kon doen dan de waarheid zeggen, zij het dan niet de vólle waarheid. „Het was een inbreker en ik liet hem door de voordeur ont snappen." „Wat?" Verbazing en ongeloof teekenden zich op zijn gezicht af. „En je liet hem loopen? Je riep niet om hulp? Waarom niet in vredesnaam? Ben je dan gek geworden? „Neen, ik ben uitstekend bij mijn verstand. Het was een on aanzienlijk, zwak kereltje en hij was meer geschrokken van mij dan ik van hem. Ik had medelijden met hem, want ik weet wat het beteekent arm te zijn. Ik liet hem door de voordeur ont snappen, omdat ik bang was, dat de veldwachter misschien juist de ronde deed en die zou hem zeker aangehouden hebben, als hij hem door een raam naar buiten zag klimmen." „Beste Evangeline," verklaarde Shutter schamper, „je moet wel gek zijn." „Ik zei je immers, dat ik zoo'n medelijden met hem had," hield ze vol. „Niet iedereen is zoo hard als jij, Hyram. Ik ben blij, dat ik het kereltje liet loopen." Ze hief het hoofd uitdagend omhoog. „Als ik geld bij mij had gehad, zou ik het hem gegeven hebben." Haar man lachte tartend-minachtend en keek de hal rond. „Ik hoop, dat je het mij niet kwalijk neemt," zei hij, nog steeds op sarcastischen toon pratend, „wanneer ik vraag of je hem misschien ook iets in plaats van geld gegeven hebt?" „Neen, ik heb hem niets gegeven en hij heeft niets weg genomen," klonk het koel. ,.En hoe is hij binnengekomen?" „Een van de vensters van de hal was niet op de knip," ant woordde ze, zich herinnerend dat haar broer een raam had geopend zonder de sluiting los te maken, zoodat ze als vast staand aannam, dat hij langs dezen weg was binnengekomen. „Het is nu weer vastgezet," ging ze voort, „en je hoeft in geen geval bang te zijn dat hij terugkomt. Hij was veel te veel van streek. En ik vind, dat we nu maar weer naar bed moesten gaan; het geeft niets of we hier blijven staan." .Ga jij naar bed als je zin hebt. Ik zal de andere kamers maar eerst eens doorloopen en zien of alles in orde is. Als je het goed vindt, drink ik in de bibliotheek dan nog een whiskey- soda." „Toe, leg dat pisteooi nu weg, Hyram," verzocht ze nogmaals. „Je hebt geen vuurwapen-vergunning en zou moeilijkheden krijgen als het gemerkt werd." Met een onderdrukte verwensching stak hij het pistool in zijn zak. „Ga nu alsjeblieft naar je kamer, Evangeline," mopperde hij. „Vrouwen moeten zich met dat soort dingen heetemaal niet bemoeien." Toen ze op haar slaapkamer terugkwam, ging ze niet direct weer naar bed. Ze liep naar het raam, rukte het open en haar armen gesteund op de vensterbank, staarde ze in de duisternis. Ze hoorde de stalklok één uur slaan, toen kwart over éénen en al dien tijd stond ze daar onbeweeglijk. Toen kwam er opeens een zwak geluid van beneden, een voetstap op het grint. Was het de veldwachter.... of Bobby, die terugkwam? De veld wachter droeg altijd een lantaarn in de hand, maar er was geen glimp van licht beneden te bekennen. Ze kon zichzelf niet verklaren waarom, maar een huivering, een gevoel van

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 26